Dat kangoeroes zo weinig methaan uitstoten komt doordat in hun voormaag een lid van de Succinivibrionaceae-familie de dienst uitmaakt. Plant die bacterie over naar koeien en je kunt het broeikaseffect behoorlijk terugdringen, suggereren Australische onderzoekers op de website van Science.
Momenteel gelden runderen als de belangrijkste mensgerelateerde methaanbron. Het gas ontstaat als bijproduct van de spijsvertering en komt zowel van voren als van achteren naar buiten. Aangezien methaan een 23 maal zo sterk broeikasgas is als CO2, is de bijdrage van runderen aan het broeikaseffect een niet te onderschatten fenomeen.
De afgelopen jaren is al diverse keren geprobeerd om de methaanproductie te reduceren door de koeien op een ander dieet te zetten. In principe lukt dat aardig, maar het kan uiteraard alleen als je de beesten binnenhoudt inplaats dat je ze in de wei laat grazen.
Bekend was al dat sommige kangoeroes veel minder methaan produceren, ondanks dat ze ongeveer hetzelfde eten en net als runderen zwaar leunen op bacteriële voorvertering van dat menu. Bij de Tammarwallaby (Macropus eugenii) ligt de productie per kilo groenvoer zelfs 80 procent lager. Dat kan hooguit voor een deel liggen aan verschillen in de spijsverteringsorganen.
In Australië hebben ze nu geprobeerd te achterhalen wat voor bacteriecollectie zo’n wallaby er op nahoudt. Simpelweg de voormaag, maag en darm leeghalen en de inhoud in vitro uit elkaar pluizen werkt niet, daarvoor is de diversiteit te groot en zitten er te veel soorten tussen die in vitro niet zomaar willen groeien. Maar via metagenomics oftewel analyse van al het aanwezige DNA, gevolgd door een sorteerslag met het PhyloPythia-algoritme, kon wel een genetische reconstructie worden gemaakt van de overheersende soorten in die flora. Daar kwamen onder meer enkele genomen uit die nog het meeste leken op die van Succinivibrionaceae. Deze nog onbekende soorten kregen de werktitel WG-1 (voor Wallaby Group 1) mee.
Verdere analyse van het WG-1-genoom wees uit dat deze soorten waarschijnlijk zetmeel gebruikten als enige bron van koolwaterstoffen, en ureum voor de stikstof. Ook leken ze een gen te hebben dat ze resistent maakte tegen het antibioticum bacitracine. Op een voedingsbodem met zetmeel, ureum en bacitracine zouden ze dus beter moeten gedijen dan andere bacteriesoorten. Die voorspelling kwam inderdaad uit.
Inmiddels is de aldus gekweekte bacterie gesequenst en heeft men kunnen vaststellen dat het voor minstens 90 procent overeenkwam met de reconstructie. Duidelijk is nu ook dat hij het beste groeit als hij naast zetmeel ook een beetje CO2 krijgt, en dat hij dan vooral succinaat produceert.
En fermentatieroutes, die uitkomen op succinaat, worden inderdaad zelden geassocieerd met methaanproductie.
De onderzoekers hopen nu dat gelijksoortige bacteriën ook voorkomen in koeienmagen en dat ze een manier kunnen vinden om de groei van die soorten te bevorderen, zodat ze de methaanproducerende soorten wegconcurreren.
bron: Ohio State University
Nog geen opmerkingen