Ruim vierhonderd DNA-profielen vond forensisch onderzoeker Richard Eikelenboom op kleding van het Amerikaanse moordslachtoffer Peggy Hettrick. Maar niet één daarvan was afkomstig van de vermoede dader Tim Masters, die 8 jaar eerder voor de moord was vastgezet. In de bebloede slip van Hettrick vond Eikelenboom bovendien wat niemand anders had gezien: aan de binnenzijde zat een opvallend contactspoor van Hettricks ex-vriend. Op basis van dit Nederlands onderzoek kwam Masters in 2008 vrij.

‘Creatief en gedreven’, zijn dan ook de woorden waarmee misdaadjournalist Peter R. de Vries forensisch onderzoeker Richard Eikelenboom typeert. De twee kennen elkaar van verschillende moordzaken waaraan ze beiden werkten, maar ook door een cursus die Richard en zijn vrouw Selma Eikelenboom, een forensisch arts, gaven. “Zoals iedereen weet, pretendeer ik alles te weten”, stelt Peter R. De Vries, “maar ik heb me die twee cursusdagen geen minuut verveeld.”

Dwaling

Forensisch onderzoeker Eikelenboom werkte bijna 15 jaar bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Hij leerde er zijn vrouw Selma kennen, een forensisch patholoog, die later het eerste onafhan­kelijke forensisch onderzoeksbureau in Nederland, IFS (Independent Forensic Services), oprichtte.

Eikelenboom is vooral bekend door zijn werk aan een aantal cold cases – vastge­lopen moordzaken waarin hij opnieuw op zoek ging naar sporen van de dader. Wanneer een moordenaar zijn slachtoffer ruw vastpakt, de keel dichtknijpt of het lichaam versleept, laat hij vaak contactsporen achter (zie kader). Deze sporen bestaan meestal uit losse huidcellen, soms uit minieme speekseldruppeltjes. Ze zijn lastig te vinden en nog lastiger is het om er een bruikbaar DNA-profiel uit te halen. Maar het kan, en Eikelenboom is er bijzonder goed in. Zo vond hij contactsporen van Ernst L. in de Deventer moordzaak, een van de peilers onder diens veroordeling. En de eerder genoemde Amerikaan Tim Masters kwam pas vrij nadat een agente contact opnam met het echtpaar, omdat ze overtuigd bleef van Masters onschuld.

Talent

Waarom lukt het juist Eikelenboom om minieme contactsporen te vinden? Hoogleraar criminalistiek Ton Broeders (TMFI Maastricht en Universiteit Leiden): “Richard gaat tot het randje, en als het moet er ook een beetje overheen. Hij is zeer gedreven en gemotiveerd en denkt goed na voor hij met het onderzoek begint.” Daardoor valt hij volgens Broeders niet snel in de post-hoc valkuil, oftewel het achteraf zoeken naar een verklaring voor je bevinding. “Het is beter om vooraf te voorspellen wat eventuele bevindingen betekenen.”

Volgens Peter R. de Vries heeft Eikelenboom simpelweg talent. “Het is een combinatie van gevoel voor de materie, inzicht, ambitie en liefde voor het vak. Hij verdiept zich samen met Selma enorm in een zaak. Ze maken eindeloos scenario’s van wat er precies kan zijn gebeurd. Die twee zijn een fantastische combinatie. In welk huwelijk vind je zo’n kennis?”

“Richard was de eerste in Nederland die op deze wijze te werk ging. Hij heeft bij het sporenonderzoek een enorme kennis van zaken over de context. Dat is zijn grote kracht”, vindt ook Wouter van Schaijk, forensisch officier van justitie bij het parket in Amsterdam. “Bovendien weet hij profielen te verkrijgen uit kwalitatief slecht biologisch sporenmateriaal”, vult Broeders aan.

Succes

Kwaliteit gaat bij de Eikelenbooms voor kwantiteit. Bij elk onderzoek begint Eikelenboom ‘van voor af aan’. Hij gaat terug naar het oorspronkelijke sporenmateriaal en bezoekt soms ook de plaats delict. Zo ontdekte hij bijvoorbeeld jaren na het misdrijf nieuwe bloedsporen in de zogeheten Haagse metselmoorden. Die aanpak kost tijd, veel tijd, terwijl het NFI rond de eeuwwisseling werd overspoeld met werk.

Selma Eikelenboom startte in 2003 daarom een eigen forensisch onderzoeksbureau, IFS, samen met collega en DNA-specialist Hannie van der Meij. Het is bewust ver weg van alle drukte gevestigd in een rietbedekt, wit boerderijtje in een gehucht bij Nunspeet. Richard sloot zich in 2005 aan bij IFS.

De zaak is een succes. Het echtpaar is druk, de Eikelenbooms zijn veel in het buitenland. Tijd voor interviews is er voorlopig even niet. “Ik hoor van veel mensen dat ze IFS willen inschakelen”, vertelt Peter R. De Vries. “Maar in hun succes schuilt ook een gevaar. Door te veel werk kan Richards unieke werkwijze in gevaar komen, en kan hij aan het eigen succes ten ondergaan.”

Wie Eikelenboom wil horen of spreken, moet momenteel geduld hebben óf naar zijn lezing op de KNCV Voorjaarsbijeenkomst komen. “De moeite waard”, meent Broeders. “Richard publiceert weinig tot niet. Dat is erg jammer. Wat hij te vertellen heeft over zijn ervaringen met chemische tests en DNA-analyse van slechte sporen is zeer interessant, ook voor niet-vakgenoten. Bovendien, hij kan erg boeiend vertellen.”

Contactsporen

Wat? Een contactspoor ontstaat wanneer lichaamscellen van een persoon door (in)direct contact worden overgedragen.

Wie? Gemiddeld verliest iedereen 400.000 huidcellen per dag en laat hierdoor veel contactsporen achter. Elke huidcel bevat zo‘n 5 picogram DNA. Voor het maken van een DNA-profiel is tegenwoordig minder dan 100 p nodig. Een tiental cellen zijn dus genoeg om een DNA-profiel te verkrijgen. Maar ook nauwelijks waarneembare speeksel­druppeltjes kunnen een contactspoor opleveren.

Waar? Op alles wat je aanraakt, draagt of stevig vastpakt. Kleding, handschoenen en sieraden (gebruikssporen), het moordwapen, een autostuur of (de kleding van) het slachtoffer (greepsporen) of de deurbel (aanraaksporen).

Hoe? Een contactspoor wordt door wrijven met een (vochtig) doekje of staafje overgebracht in een buisje, waarna het DNA wordt geëxtraheerd. Het DNA wordt met PCR vermenigvuldigd, waarna een DNA-profiel wordt gemaakt op basis van STR (short tandem repeats) met behulp van automatische DNA-sequensers. De kans om een DNA-profiel uit een contactspoor te krijgen is 1 op 5.

Hoeveel? Een contactspoor onderzoeken kost zo’n 4.000 tot 5.000 euro. In eerste instantie wordt gezocht naar vingerafdrukken, sperma-, bloed- of speekselsporen. Levert dit onderzoek weinig op, dan kan ook naar contactsporen worden gezocht. De zoektocht moet goed gericht zijn. Op een kledingstuk kunnen tienduizend DNA-­sporen zitten. Belangrijk is dat bewijsstukken van verdachte en slachtoffer altijd strikt gescheiden worden gehouden bij het onderzoek.

Bron: C2W Life Sciences 2, 7 februari 2009

Onderwerpen