Het nieuwe Europese stoffenbeleid REACH gaat bijna vier miljoen proefdieren kosten.Hoe staat het met de ontwikkeling van proefdieralternatieven?

Greenpeace en het Wereld Natuurfond worstelen met het dilemma van proefdieren. Zij zien graag alle schadelijk stoffen uit het milieu verdwijnen, zodat er bijvoorbeeld in ijsberen geen menselijk gemaakte chemicaliën meer worden aangetroffen. Maar om schadelijke stoffen te kunnen identificeren, zijn wel weer dierproeven nodig. Welk dier wordt het dan: de ijsbeer of het proefdier? De Europese Commissie heeft haar keuze al gemaakt. Het wordt het proefdier. Zij wil binnen elf jaar dertigduizend in Europa geproduceerde chemicaliën testen op hun schadelijkheid. De nieuwe Europese chemicaliënrichtlijn, REACH, zal rond 2007 van kracht worden. Volgens de rapporten van Pedersen (2003) en Van der Jagt (2004) gaan de onderzoeken echter wel rond de 3,9 miljoen proefdieren kosten. En wanneer de nakomelingen van de voortplantingstesten worden meegerekend, kan dit aantal oplopen tot 14 miljoen dieren. In 2002 zijn er in heel Europa 10,7 miljoen proefdieren per jaar gebruikt. Hiervan was ongeveer 10 procent afkomstig van veiligheidstesten voor chemicaliën.

 

ONACCEPTABEL

Drie miljoen proefdieren voor REACH is onacceptabel voor Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Europese Commissie en verantwoordelijk voor ondernemingen en industrie. Op de conferentie ‘Europe goes Alternative’ van 7 november 2005 zei hij dat REACH moet worden uitgesteld als de industrie niet over voldoende alternatieven beschikt.

Maximale invoering van dierproefalternatieven kan een verlaging van 3,9 miljoen naar 2,1 miljoen dieren geven. Dit bespaart niet alleen dieren, maar betekent ook een verlaging in de kosten van 2.274 miljoen euro naar 1.143 miljoen euro.

Ontwikkeling, validatie en acceptatie van proefdieralternatieven worden van alle kanten enorm gestimuleerd. Dit is ook belangrijk, want op het moment wordt er slechts een klein aantal alternatieven gebruikt.

 

NOTOX

Een van de bedrijven die de chemicaliën onder REACH op veiligheid gaat testen is Notox. De Draize-test is een dierproef die Notox nauwelijks meer uitvoert. Deze test is in 1944 ontworpen door de toxicoloog John Draize. Chemicaliën werden aangebracht op het oog van een konijn om te onderzoeken of een stof irriterend was.

Een in vitro-alternatief voor de Draizetest is de human skin model test, die in april 2004 wettelijk geaccepteerd is. Aan gekweekte menselijke huidplakjes worden chemicaliën toegevoegd. Het aantal cellen dat hierdoor afsterft, is een maat voor corrosiviteit.

Huidcellen, bijvoorbeeld weggenomen na een chirurgische ingreep, worden gebruikt om de alternatieve test te maken. Door de cellen te kweken op de bodem van kleine plastic bekertjes, vormt zich na twee weken weefsel. Blootstelling aan de lucht creëert een stevige, verhoornde huid.

Verder gebruikt Notox alternatieve testen voor fototoxiciteit, metabolietafbraak en huidirritatie. Door de wettelijke eisen blijft het echter moeilijk om het aantal proefdieren verder terug te dringen. “Wij vinden het jammer dat er zo weinig gevalideerde alternatieven beschikbaar zijn. We willen er graag mee aan de slag, maar de wetgeving laat het niet toe”, zegt Ilona Enninga, technisch directeur van Notox.

 

WETGEVING

Het probleem van de weinige alternatieven zit in de wetgeving. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), een samenwerkingsverband van dertig landen om sociaal en economisch beleid te bespreken, bestuderen en coördineren, heeft een op internationale afspraken gebaseerde toolbox samengesteld. Die box omvat de dierproeven en de alternatieven die mogen worden gebruikt om de veiligheid van een stof vast te stellen.

Een nieuw alternatief toevoegen aan de OESO-richtlijnen duurt ongeveer tien jaar. De lange tijd wordt veroorzaakt doordat dertig landen het eens moeten worden over de vervanging van de dierproef door het alternatief. “Er is altijd wel een wetenschapper die ergens een probleem ziet en dan ben je weer een jaar verder”, zegt Coenraad Hendriksen, hoofd van het Nederlands Centrum Alternatieven voor Dierproeven (NCA).

Voordat een alternatief bij de OESO terechtkomt, is er al een drie tot vier jaar durende validatieronde van het Europees Centrum voor de Validatie van Alternatieve Methoden (ECVAM) aan voorafgegaan. Het wordt dus moeilijk om voldoende alternatieven in de OESO-richtlijnen geïntegreerd te krijgen voordat REACH van start gaat.

“We zijn erg hard bezig om de samenwerking tussen de OESO en het ECVAM te verbeteren, zodat alternatieven sneller worden geaccepteerd”, aldus Thomas Hartung, hoofd van het ECVAM. “We hebben de ECVAM-validatietijd van alternatieven al met de helft verminderd. Op het moment zijn door ons 170 alternatieven gestandaardiseerd, 23 gevalideerd en 40 moeten er nog worden gedaan. Wanneer die 40 voor het jaar 2009 zijn gevalideerd, bespaart dit vijftig procent van het aantal dierproeven.”

Hartung hoopt dat voor het testen van de dertigduizend stoffen die onder REACH vallen alleen de validatie van het ECVAM voldoet. De richtlijnen van de OESO zullen dan later worden gemaakt. Dit wordt misschien mogelijk via de Annex IX toevoeging aan de REACH-wetgeving. Bepaalde dierproeven hoeven niet te worden uitgevoerd wanneer er al overtuigende niet-gevalideerde informatie over bekend is. Die informatie is afkomstig van bijvoorbeeld oude gegevens van dierproeven.

Ook computermodellen, epidemiologische gegevens, in vitro-testen en read across kunnen binnen Annex IX worden gebruikt. Read across houdt in dat er slechts een of twee chemicaliën van een grote groep structureel op elkaar lijkende chemicaliën worden getest. Annex IX brengt echter wel een aantal bezwaren met zich mee. Landen zoals Amerika en Japan kunnen testen zonder OESO-keurmerk niet goedkeuren en verlangen dan hertoetsing. Opnieuw testen vraagt wederom om dierproeven. “Wij zullen een bedrijf dat buiten de EU actief is nooit adviseren om niet-gevalideerde richtlijnen te volgen”, zegt Ineke Gubbels, hoofd van Regularory Affairs van Notox.

 

DE DRIE V’S

Ook de EU werkt aan een plan om het aantal dierproeven te verminderen. De Europese Commissie doet dit onder het mom van de drie V’s’: vervanging, vermindering en verfijning. Vervanging van dierproeven kan onder meer met behulp van in silicoen in vitro-modellen worden bereikt.

Een van deze computermodellen is QSAR, wat staat voor kwantitatieve structuur- en activiteitsrelatie. Hiermee wordt het chemische uiterlijk van een stof vergeleken met dat van stoffen die erop lijken. Wanneer van een ‘gelijkende’ stof al informatie bekend is, kan die worden gebruikt voor de te onderzoeken stof. Er zijn echter nog geen gevalideerde QSARs. In 2006 moeten de criteria van de OESO voor QSARs klaar zijn. Verder zijn er op het moment tien in vitro-testen door de OESO geaccepteerd en worden dertig testen gevalideerd.

Verfijning wil de Europese Commissie inzetten om de leefomstandigheden van de dieren te verbeteren. Zo moeten dieren betere huisvesting krijgen. Ook moeten de proeven zo min mogelijk pijn veroorzaken. Dit kan door bijvoorbeeld de traditionele oogirritatietesten te vervangen door minder schadelijke, of door de chemicaliën zo veel mogelijk oraal toe te dienen. De Commissie wil dat er OESO-richtlijnen komen voor dierenwelzijn.

Het is mogelijk om minder dieren te gebruiken in de huidige dierproeven. Dit kan echter alleen wanneer dezelfde informatie verkregen wordt en de welzijnskosten voor de dieren niet toenemen.

 

CHECKLIST

“De echte oplossing voor REACH ligt niet bij de validatie of de ontwikkeling van nieuwe alternatieven, maar bij Intelligent Testing Strategies (ITS)”, zegt Hendriksen van het NCA. ITS is een nieuwe proefdierstrategie waarbij je stap voor stap gaat kijken welke dierproeven essentieel zijn. “In plaats van alle proeven netjes een voor een af te vinken op je checklist, denk je eerst goed na welke dierproeven werkelijk noodzakelijk zijn. Van een stof met pH 2 weet je van tevoren dat die oogirritatie veroorzaakt. Daarvoor hoef je geen test te doen.”

 

“Bij ITS begin je met te kijken naar de fysische eigenschappen van de stof. Vervolgens ga je naar het computermodel QSAR, waar je de stof vergelijkt met al onderzochte stoffen.” De in vitro-modellen komen daarna. “Door bijvoorbeeld het effect van de stof op een kweek van darmepitheelcellen te combineren met computermodellen, krijg je informatie over verspreiding van de stof door het lichaam. Pas daarna ga je in dieren testen.”

Hartung van het ECVAM is eveneens van mening dat de meeste winst te behalen valt met ITS. “We hebben tweehonderd extra deskundigen ingezet om ITS-protocollen te maken voor iedere soort chemische stof.”

Ook Notox gebruikt ITS om het aantal proefdieren terug te dringen: “We hebben twee jaar geleden een groot symposium gehouden over het onderwerp. ITS wordt de sleutel tot REACH”, meent Enninga.

Of we ooit zonder proefdieren kunnen? “Ik denk niet dat ik het nog ga meemaken en mijn kinderen ook niet, maar misschien over twee generaties. Mijn opa had het ook nooit voor mogelijk gehouden dat we ooit nog op de maan zouden landen, dus waarom niet”, besluit Hendriksen.

 

Bronnen en meer informatie:

• www.vrom.nl/REACH

• Europe goes Alternative: http://ec.europa.eu/

enterprise/events/animal_tests/index_en.htm

• Pedersen et al, 2003, Assessment of additional

testing needs under REACH. Effects of (Q)SARs,

risk based testing and voluntary industry

approaches

• Van der Jacht et al, 2004, Alternative

Approaches can reduce the use of test animals

under REACH

• http://www.oecd.org/document/55/

0,2340,en_2649_34377_2349687_1_1_1_1,00.

html

• Alternative to Laboratory Animals, March 2006,

Volume 34, Supplement 1-158

 

 

OVERZICHT ALTERNATIEVEN

Testen met de meeste kans op vervanging of al vervangen:

Huidcorrosie

Is een stof corrosief? Deze test wordt niet meer op dieren uitgevoerd. De OESO heeft wat in vitro-huidmodellen opgenomen in haar richtlijnen.

Aantal gevalideerd testen: 3, geaccepteerd door de OESO: 3

 

Oog- en huidirritatie

Veroorzaakt een stof huid- of oogirritatie? Een stof wordt op het konijnenoog of op de konijnenhuid aangebracht. Alternatieven zijn computermodellen zoals QSARs en in vitro-modellen.

Voor oogirritatie zijn 11 testen onder validatie, geaccepteerd alleen in de EU: 3, geaccepteerd door de OESO: 0. Voor huidirritatie zijn 2 testen onder validatie, geaccepteerd door de OESO: 0

 

Huidallergie

Geeft een stof een allergische reactie? De stof wordt in de caviahuid geïnjecteerd. Een verfijning hiervan is de lokale lymfeklier test, waarbij de overleving van lymfocyten in lymfeklieren van muizenoren wordt bepaald om een allergische reactie aan te tonen. Alternatieven zijn een in vitro-model dat eiwitbinding van de stof bepaalt of computermodellen.

Aantal testen onder validatie: 1, geaccepteerd door de OESO: 1.

 

Mogelijk (deels) vervangbaar, maar vraagt wel veel onderzoek:

Genetische toxiciteit

Veroorzaakt een stof schade aan het DNA? Ratten en muizen krijgen de stof gevoerd. Na 48 uur wordt het DNA van het beenmerg bekeken op mutaties. Alternatieven zijn computermodellen en de Ames-test die wordt gebruikt voor negatieve resultaten.

Aantal testen onder validatie: 1, geaccepteerd door de OESO: 7.

 

Reproductietoxiciteit

Heeft de stof gevolgen voor de voortplanting, zoals misvormde kinderen of verlaagde vruchtbaarheid? Muizen of ratten krijgen dagelijks, voor de paring of tijdens de zwangerschap, de stof toegediend. De dieren worden meerdere generaties gevolgd. Alternatieven zijn embryonale stamcelontwikkeling in aanwezigheid van de stof of geïsoleerde embryo’s. Deze test zal tachtig procent van het aantal dieren voor REACH gaan kosten en de testen worden als eerste uitgevoerd. Acceptatie hiervan heeft dus prioriteit.

Aantal testen onder validatie: 8, gevalideerd: 3, geaccepteerd door de OESO: 0.

 

Acute toxiciteit

Hoe giftig is een stof? Hiervoor bepaalt men bij welke concentratie de helft van de ratten doodgaat. De test duurt veertien dagen.

Aantal testen onder validatie: 1, geaccepteerd door de OESO: 0.

 

Moeilijk vervangbaar:

Langdurige toxiciteit

Is een stof schadelijk na veelvuldig gebruik? 40 tot 160 ratten krijgen gedurende 28 tot 90 dagen de stof gevoerd, op hun huid aangebracht of ingeademd.

Aantal testen onder validatie: 2, geaccepteerd door de OESO: 0.

 

Kankerverwekkendheid

Veroorzaakt een stof kanker? De stof wordt getest op vierhonderd ratten of muizen gedurende een tot twee jaar. Alternatieven zijn computermodellen en de celtransformatie-assays.

Aantal testen onder validatie: 1, geaccepteerd door de OESO: 0.

 

De data zijn afkomstig van het nieuwste rapport van de EC en up to date gemaakt door Thomas Hartung van het ECVAM.

 

Onderwerpen