Het Institute of Life Sciences & Chemistry van de Hoge­school van Utrecht biedt een bijzondere afstudeerrichting aan: Vervanging van dierproeven. We vroegen directeur Frank Lommers en docent/coördinator Ewoud Noordegraaf naar het hoe en waarom van deze wereldprimeur.

Het Institute of Life Sciences & Chemistry denkt kritisch na over de ontwikkelingen binnen het hlo-onderwijs, met Frank Lommers voorop. “De instellingen hebben te veel hun oren laten hangen naar de ziekenhuizen, de onderzoekswereld en het bedrijfsleven. Wij hebben ervoor gekozen in de eerste plaats te luisteren naar wat schoolverlaters willen. Het is onze verantwoordelijkheid om studies aan te bieden die daarbij aansluiten en ook nog eens de gewenste carrièrekansen opleveren. Natuurlijk is het daarvoor nodig om nauw samen te werken met het bedrijfsleven, maar het mag niet zo ver gaan dat bedrijven je opleidingenaanbod bepalen.”

De nieuwe afstudeerrichting is een goed voorbeeld van het Utrechtse beleid om beter aan te sluiten bij ontwikkelingen bij studenten en in de maatschappij. In brede lagen van de bevolking leven immers bezwaren tegen het gebruik van proefdieren voor wetenschappelijke en commerciële doeleinden. Ook bij de overheid en binnen het bedrijfsleven is veel aandacht voor het terugdringen van het gebruik van proefdieren en het minimaliseren van dierenleed. Toen het idee er eenmaal was om te onderzoeken of ‘Vervanging van dierproeven’ levensvatbaar zou zijn als nieuwe afstudeerrichting binnen Life Sciences, werd eerst de belangstelling gepeild onder de eigen studenten. Pas daarna is contact gezocht met het bedrijfsleven en de onderzoekswereld om te toetsen of er animo is om afgestudeerden een baan aan te bieden. Daarbij is samenwerking gezocht met Proefdiervrij en het Nationaal Centrum Alternatieven voor dierproeven, waardoor er een stevige binding is met de maatschappij én de wetenschappelijke wereld.

Verzadigingspunt

Het lijkt paradoxaal dat Ewoud Noordegraaf, de geestelijk vader van de nieuwe afstudeerrichting, al zo’n twintig jaar als docent verbonden is aan de afdeling Proefdierkunde. Volgens hem is er eerder sprake van een logische ontwikkeling. “Bijna elke proefdierkundige bereikt op een gegeven moment een verzadigingspunt in zijn of haar carrière. In het maatschappelijke debat zijn proefdierkundigen zwaar in het defensief gedrongen. Het is niet gek dat juist vanuit deze hoek alternatieven worden aangedragen, nog afgezien van het feit dat daar gewoon de meeste kennis zit.”

Volgens Ewoud Noordegraaf heeft de studie geen hoog aaibaarheidsgehalte. “We leiden mensen op die in een laboratorium gaan werken in een setting van medisch-biologisch onderzoek. Daarvoor heb je dezelfde basisvaardigheden nodig als andere studenten in een medisch-biologische richting, waaronder een gedegen kennis van theorieën en vaardigheden op medisch-biologisch en (bio)chemisch gebied. De eerste twee jaar volgen alle studenten Life Sciences dan ook hetzelfde programma. In het derde jaar van je studie doe je specifieke kennis en vaardigheden op van alternatieven voor dierproeven, zoals computersimulaties, cel- en weefselkweek, het werken met (kunststof)modellen en het raadplegen van bestaande bronnen. Daarnaast is er aandacht voor vakken als communicatie en ethiek en maak je kennis met de traditionele proefdierkunde (uiteraard zonder daarbij zelf met dieren te werken). Daardoor kun je de alternatieven vergelijken en inhoudelijk beargumenteren dat er alternatieven zijn voor een dierproef. In de tweede helft van het derde jaar loop je een halfjaar stage. In het vierde en laatste jaar kun je je kennis verder verbreden en/of verdiepen en besluit je je studie met een afstudeeronderzoek van een half tot driekwart jaar. Zo word je in de gelegenheid gesteld je op twee verschillende plekken te oriënteren op het beroep.”

Over de carrièrekansen van de afgestudeerden die vanaf 2007 de arbeidsmarkt betreden, maakt Ewoud Noordegraaf zich niet al te veel zorgen. “Het lijkt erop dat er langzaam maar zeker een wettelijk kader ontstaat waarin het steeds aantrekkelijker wordt om dierproeven te vervangen. Daarnaast zijn er zeker ook mogelijkheden in advies- en beleidsfuncties en kunnen afgestudeerden altijd nog terugvallen op hun degelijke basiskennis van het medisch onderzoek.”

Onderwerpen