Unilever besteedde vorig jaar ruim 150 miljoen euro in Nederland aan onderzoek en ontwikkeling. Wat zijn hier de resultaten van en hoe ziet de toekomst eruit? Een gesprek met Jan de Rooij over lama’s, Bertolli en research als onderneming.
Zodra we de kamer van Jan de Rooij (55 jaar) binnenstappen begint het hoofd laboratorium van Unilever Research & Development, meteen te vertellen over virussen. “We kunnen in Unilever niet SARS aan gaan pakken, we zijn geen farmaceutisch bedrijf, maar we zijn toch actief op dit gebied. Lama’s produceren in hun melk allerlei antilichamen. Wij hebben lama-identieke antilichamen geproduceerd tegen rotavirus. Dit virus is vooral in ontwikkelingslanden verantwoordelijk voor grote sterfte vanwege diarree en uitdroging. Door vervuild drinkwater en dergelijke komen mensen in contact met dit virus, dat zich in de darmen nestelt. In vitro testen geven aan dat de antilichamen het virus adequaat neutraliseren. Door nu voedsel te maken met antilichamen tegen rotavirus erin kan je mensen hopelijk in de toekomst enorm helpen.”
De insteek van het gesprek waren de successen uit de Unilever onderzoekslaboratoria. Tweeëneenhalf uur later blijken we het over veel meer zaken gehad te hebben, van Afrika en antropologie tot smaakpapillen en zwermtheorieën. Dat betaamt ook een researchdirecteur. Die horen, als het goed is, de hele dag nieuwe ideeën.
Wat is een succesverhaal uit de R&D van Unilever?
“Dat is een lastige: Becel Pro.activ is geen nieuws meer natuurlijk en over het huidig onderzoek praat ik liever niet in verband met de concurrentie. Een van de grote successen van de laatste jaren is een gevolg van onze wil tot innoveren ondanks een frustratie: het wasmiddelonderzoek. Daar hebben we zes, zeven jaar geleden een gigantisch probleem gehad met ons katalysewerk. Dat lees ik in komkommertijd nog steeds in de krant, maar ik lees nooit over ons enorme succes met tabletten. Een tablet mag niet uit elkaar vallen: als het op de grond valt moet het heel blijven, maar zodra het in de was komt moet het meteen oplossen anders zou je verkleuringen krijgen. Geloof me, zowel de formulering als de processing is heel ‘sophisticated’ werk.
We willen hier gewoon ook hele goede wetenschap doen. We halen dan ook geregeld Nature. Op die manier hou je ook contact met goede wetenschappers.”
Past het bioinformatica-initiatief in Cambridge daar ook in?
“Ja, ik krijg vaak het verwijt dat bedrijven zich terugtrekken uit fundamentele wetenschap. Dat is helemaal niet waar. We gaan er op een andere manier mee om. Unilever wil toegang hebben tot de beste wetenschap ter wereld. Daarom hebben we anderhalf jaar geleden een lab voor moleculaire informatica opgezet in Cambridge (GB). Dat is echt als een puist tegen het chemielab aan Lensfieldroad aangebouwd. Het beroemde lab met Nobelprijswinnaars links en rechts. Dat is ook de reden dat we daar zijn gaan zitten en niet in Nederland. Wij betalen een staf van vijf mensen, zonder ook maar iets terug te vragen. Zij zijn volkomen vrij om te doen wat ze willen, als het maar goede wetenschap is. Als wij daar zelf onderzoek willen doen moeten we daar extra voor betalen. Deze maand werken er veertig man, ondermeer van Astra Zeneca en GlaxoSmithKline. We leren daar heel veel. Niet alleen informatica maar ook over gridware (computerkracht als elektriciteit uit de muur, red.), complexe systemen, de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van IT. Microsoft zit er ook met een lab.”
Dat klinkt als een hele nieuwe manier van werken?
“In de hele industrie maken we een overgang mee van een ‘supply’- naar een ‘demand’-benadering. De ‘supply’-benadering is: we zijn de beste op de wereld op het terrein van eetbare oliën en vetten. Daar maken we margarine mee, dat noemen we Blueband en dat verkoop je aan Albert Heijn. En je concurreert met boter en dat komt van de zuivel. Dat is tientallen jaren een wet geweest, en nu verleden tijd. We hebben nu een merk Bertolli, dat is jaren lang puur olijfolie geweest. Nu is Bertolli een merk dat, als je de reclames op tv ziet: Italiaans is, gezond is en van hoge kwaliteit. Maar met deze kenmerken kan je ook pastasauzen, saladdressings en zelfs broodjes verkopen. Als het maar past in het beeld dat de consument van Bertolli heeft. De hele ‘supply chain’-gedachte is weg. Het lab hier is nu ook helemaal omgeslagen naar de markt. Je moet razendsnel bestaande kennis gebruiken want je moet snel in de markt zijn. De research moet je dus al klaar hebben staan, anders ben je te laat. De paradox is dat hoe meer de markt beweegt, hoe meer je lange termijn vooruit moet denken.”
Maar hoe organiseer je een dergelijke collectie van heel uiteenlopend onderzoek?
“Hmmm…., veel ondernemender. Waar het vroeger sterk top-down gepland was probeer je nu veel meer de strategische richting aan te geven en vraag je aan de organisatie zelf om met ideeën te komen om het in te vullen. Dat is een leerproces. De organisatie moet zich hieraan aanpassen. Niemand zegt meer: “Doe jij dit maar.” Nu gaat het: “Dit is de strategie, wat ga jij daar aan bijdragen?” Een populaire opleiding op dit moment in het lab is een MBA (Master of Business Administration). Dit om zelf de business te kunnen overzien en zelf bijvoorbeeld een venture capital proposal te kunnen schrijven.
Een goed voorbeeld is een jonge wetenschapper die met voorstellen kwam om gezonde en betaalbare voedingsmiddelen te maken voor de mensen in Afrika. Hij vond dat Unilever ook andere verantwoordelijkheden had dan alleen maar winst maken. Hij heeft een MBA gedaan, is met businessvoorstellen gekomen, waar wij het groene licht voor gegeven hebben en nu zit hij met zijn hele gezin in Ghana om het daar te implementeren.”
Het aanpakken van rotavirus is een vorm van productontwikkeling direct gericht op ontwikkelingslanden. Is dit een bewuste strategie?
“Ja, vroeger heerste nog wel eens het idee: maak het product goedkoper dan kunnen we het in ontwikkelingslanden afzetten. Zo hebben we ooit margarine geïntroduceerd op de Chinese markt. Maar als je daar wel eens geweest bent, dan weet je dat ze daar geen broodjes smeren. Nee, dus. Inmiddels zijn we in China bezig met sojasauzen. Kunnen we dat fermentatieproces verbeteren? Kunnen we daar micronutriënten aan toevoegen? Dat slaat natuurlijk veel meer aan. Het komt voort uit de duurzaamheidsgedachte. Om in plaats van een duur product voor een paar miljoen mensen in de rijke toplaag te maken kun je als bedrijf ook goedkoper producten ontwikkelen waar miljarden mensen wat aan hebben.”
Unilever is natuurlijk een marketinggedreven bedrijf. Hoe weten jullie nu wat de consument wil?
“Wij doen heel veel consumentonderzoek. Maar we doen ook perceptieonderzoek. We hebben cellijnen van de smaakreceptoren van tongen geïsoleerd en kunnen in een high throughput-opstelling zien welke moleculen een binding geven met een van de verschillende smaakreceptoren. We zijn ook heel duidelijk bezig te kijken hoe de hersenen met deze informatie omgaan. Door hersenscans te maken met ondermeer functionele MRI bijvoorbeeld. Er zijn zeven sensorische systemen. Je neemt als mens een zogeheten Gestalt waar en niet de afzonderlijke geur, smaak, kleur etcetera. Alleen, hersenen beslissen zelf wat ze zien. Als je bijvoorbeeld een aardbeiensmaak in een rode en een groene vloeistof geeft, proeft iedereen in het eerste geval aardbei, maar in het tweede geval een kiwismaak! Zien gaat voor geur. Bij de ontwikkeling van je product kan je dus niet één variabele onafhankelijk veranderen. Bovendien is het lastig om geur- en smaaksensaties onder woorden te brengen. Als ik vraag wat is de geur van Cola? Wat zeg je dan?”
Geen idee.
“Veel mensen zeggen: doe niet zo flauw dat is gewoon de geur van Cola. Maar die geur bestaat niet, het is een compositie van ondermeer kaneel, vanille, citroen, limoen en kruidnagel. Onderliggende reden dat we geursensaties slecht onder woorden kunnen brengen is dat geur het oudste sensorische systeem is. De signalen gaan direct naar het limbisch systeem, het centrum voor emoties en associaties. Wist je dat drie procent van het genoom betrokken is bij geur? We zijn er, deels door schade en schande, achtergekomen dat er grote onderlinge verschillen zijn tussen mensen. Zo heb je tasters, non-tasters en supertasters (verschillen in de capaciteit om een bepaalde bittere smaakstof waar te nemen). Van het kaukasische ras is twintig procent supertaster. Dat kan behoorlijk je proefpanels verstieren. Het gemiddelde uit zo’n panel hoeft dus helemaal niks te zeggen over wat tachtig procent van de mensen lekker vindt.”
Wat bepaalt eigenlijk of we iets lekker vinden?
“Vele associaties die we hebben worden gedurende de eerste vier levensjaren opgebouwd. Maar een kind heeft tweemaal zoveel smaakpapillen als een volwassenen en zal dus ook heel anders reageren op de bittere smaak van broccoli bijvoorbeeld. Daar zit een evolutionaire reden achter. De meeste giftige planten zijn, vanwege de alkaloïden, bitter. Vandaar mogelijk de afkeer. Of we iets lekker vinden heeft waarschijnlijk ook evolutionaire wortels. Iedereen vindt zoet, zout en vet lekker. Dat komt voort uit de lange perioden die onze voorouders als nomaden hebben meegemaakt. Als je een van deze stoffen tegenkwam in voedsel moest je je daar, gegeven de continue schaarste, natuurlijk meteen aan te goed doen.
De zaak van natriumglutamaat is in die zin interessant. Dit aminozuur is verantwoordelijk voor de vijfde smaaksensatie die wordt aangeduid met de Japanse naam umami. Jarenlang is deze smaakstof verdacht geweest niet gezond te zijn, uitgedrukt in het Chinees restaurantsyndroom, iets wat overigens nooit wetenschappelijk is onderbouwd. Het is nu gebleken dat de smaak van natriumglutamaat de afbraak van eiwitten in je lichaam ‘aanzet’. Het wordt steeds duidelijker dat smaak niet alleen een hedonisch verschijnsel is, maar ook een belangrijke rol speelt in fysiologische processen, zoals spijsvertering, en hoe die processen zijn gerelateerd.
Ik hoorde ook dat Unilever antropologen in dienst neemt. Wat is daar de gedachte achter?
“Binnen Unilever willen we de inzichten van de verschillende vakgebieden samenvoegen. Net als de rest neurofysici, psychologen, antropologen, maar ook wiskundige modelmakers is de opdracht dat iedereen met iedereen praat. Zonder dat het een Babylonische spraakverwarring wordt natuurlijk.
Een van de grote antropologen van de vorige eeuw, Claude Lévi-Strauss, heeft volkeren geclassificeerd op basis van gebruik van voedsel en bereidingswijze van eten. Het blijkt dat aromatische aldehyden (als kaneel en vanille), in tegenstelling tot alifatische aldehyden, over de hele wereld worden gewaardeerd. Vind je het gek dat Cola het dan zo goed doet? Dat zijn fascinerende waarnemingen.”
Met deze kennis is natuurlijk meer mogelijk. Blijft Unilever wel in de voeding en wasmiddelen als deze verbreding zich doorzet?
“Ik denk niet dat wijzelf ver buiten het gebied van voedsel moeten gaan. Voedingsmiddelen en dranken is een echt vak, waar veel verschillende dingen op een unieke manier samenkomen. Als voedingsmiddelenindustrie moet je geloofwaardig zijn. Zonder geloofwaardigheid voor de consument ben je niks. Mensen laten zich niet manipuleren. Het is bijvoorbeeld al jaren bekend dat anti-oxidanten, in onder andere tomaten en groene thee, mogelijk kanker helpen voorkomen. Wij zijn de grootste tomatenverwerker ter wereld dus uiteraard hebben we daar naar gekeken. Het is niet te verkopen! Als je het woord kanker laat vallen willen mensen niks meer van je weten. Men zegt: “Dat wil ik niet van jou horen, dat wil ik van mijn dokter horen.”
Communicatie met de consument is nog wel iets waar we aan denken, maar heeft weinig met chemie te maken. De meest populaire website op het gebied van gezondheid in Nederland is die van Becel. Hoe moeten we dat verder uitbouwen? Adverteren is communicatie maar ook iets proeven is communicatie. Of je een label of een geurtje ontwerpt is terug te voeren op informatieoverdracht. De consument is op zoek naar een ervaring niet een product.”
De investeringen in de kenniseconomie blijven flink achter. Gaan we de Lissabon-norm halen, waarbij drie procent van het BNP aan R&D moet worden uitgegeven?
“Als je gaat kijken naar de huidige verschillen tussen landen, dan verklaart de aanwezigheid van bedrijfstakken zoals farmaceutische industrie veel van de onderlinge verschillen. Farma investeert nu eenmaal fors in onderzoek. In vergelijking met de VS ontbreekt in Nederland bijna volledig R&D-onderzoek dat betaald wordt door verstrekkers van risicodragend kapitaal. In de VS wordt 35 procent van het onderzoek met venture capital gefinancierd. In die zin zal het voor Nederland niet eenvoudig zijn de doelstelling te halen, maar op een aantal gebieden hebben we een gezonde basis. Nederland zou in moeten zetten op de agrofood sector. Wij zijn wereldwijd het derde exportland, na de VS en Frankrijk. In deze sector zijn zeker ook kennisintensieve sectoren.”
Blijft de chemie als discipline bestaan?
“Tuurlijk, waarom niet? Chemie is lange tijd petrochemie en synthetische chemie geweest. Dat is maar een klein stukje van de chemie. Chemie is het molecuul centraal stellen; functionele moleculen voor gezonde voeding, geur en smaakstoffen, bijvoorbeeld . Niet zozeer de synthese, maar meer begrip voor werking en effectiviteit. Als je geen goede chemiebasis hebt ga je dan ook al gauw nat in de voedingstechnologie. Wij hebben nog steeds goede chemici nodig. Niet in de klassieke zin: organische synthetici hebben we hier niet meer nodig. Maar wel mensen die moleculair kunnen denken.”
Nog geen opmerkingen