Oesters gebruiken net iets andere lijm dan mosselen en zeepokken om zich aan elkaar te hechten. Het gehalte aan anorganische stof is veel hoger waardoor het spul veel meer op metselspecie lijkt, zo melden Amerikaanse onderzoekers in JACS.

De lijm bestaat voornamelijk uit calciumcarbonaat, net als de schelpen van de oester. Het verschil is dat het in de schelp voornamelijk kristalliseert in de vorm van calciet, terwijl de lijm zowel calciet- als aragonietkristallen bevat. Die kristallen worden bij elkaar gehouden door een organische matrix van gecrosslinkte, gefosforyleerde eiwitketens.

 

Het resultaat is volgens de onderzoekers nauwelijks te analyseren omdat het keihard is en zelfs in sterk zuur of in sterke chelatiemiddelen niet oplost. Vandaar dat ze de samenstelling nog niet precies hebben kunnen acterhalen; de metingen geven bijvoorbeld ook aan dat er ijzer in moet zitten, maar de vraag is wáár precies.

 

Oesters gebruiken deze lijm om zich aan elkaar vast te hechten tot uitgestrekte riffen, zogeheten oesterbanken, die zelfs een zeer zware storm kunnen overleven. Mosselen lijmen zichzelf aan de ondergrond vast maar niet aan elkaar, engebruiken daarvoor een soort lijm die wél gecrosslinkte eiwitten bevat maar nauwelijks CaCO3, en veel meer water.

 

De onderzoekers zijn nu aan het proberen of ze de oesterlijm kunnen namaken. De eerste pogingen bleken onder water al de beste commerciële lijmsoorten te kunnen verslaan.

 

bron: American Chemical Society

Onderwerpen