Een van de bekendste Belgische genetici is Jean-Jacques Cassiman. Hij liet zien dat het hart van Lodewijk de XVII echt was. Over de impact van de moderne genetica op de maatschappij.
Jean-Jacues Cassiman (61) is afdelingshoofd van het Centrum voor Menselijke Erfelijkheid aan de Katholieke Universiteit Leuven. Het instituut dat ook voor de rechterlijke macht opdrachten uitvoert, is direct gelegen naast het Leuvense ziekenhuis. Zijn werkkamer is alleen bereikbaar na een zoektocht door een labyrint van labzalen en gangen gevuld met koelkasten en droogstoven. Hij heeft meer dan vijfhonderd wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan en is een autoriteit op het gebied van de taaislijmziekte. De als kinderarts opgeleide Cassiman is zeer begaan met de mensen die lijden aan deze ernstige aandoening, waarbij het slijm in neus en keel nauwelijks nog vloeibaar is. In nauw contact met de patiëntenvereniging probeert Cassiman de ziekte te doorgronden en mensen met de aandoening verlichting te bieden. Maar “zodra je het verantwoordelijke gen kent, wordt het pas echt ingewikkeld.” Een gesprek met een maatschappelijk bevlogen wetenschapper.
Waar komt uw interesse voor het onderwerp cystische fibrose (taaislijmziekte) vandaan? Als kind hebt u last gehad van een tuberculeuze klier. Heeft dat voor affiniteit met de patiënten gezorgd?
“Nee, nee, nee, dat is uit het onderzoek gegroeid. In de jaren zeventig stoten wij per toeval op een protease, alfa 2 macroglobuline, die zich afwijkend gedraagt bij cystische fibrose. Op dat ogenblik was het gen niet gekend en was iedereen aan het zoeken naar een aanknopingspunt. Voor dat onderzoek hebben we een prijs gekregen en zo zijn we in contact gekomen met de patiëntenvereniging.”
U hebt heel veel gepubliceerd op het gebied van de cystische fibrose. Wat ziet u zelf als uw belangrijkste bijdrage?
“Dat is moeilijk samen te vatten. Het zit op twee niveaus: in het onderzoek zelf hebben we veel aandacht besteed aan de diagnostische aspecten. Sinds het gen bekend is, hebben we een reeks defecten gevonden. Er zijn nu ruim duizend defecten bekend. Zo zijn we terechtgekomen in een Europese samenwerking om via ringonderzoeken de kwaliteit te verbeteren van de genetische testen in zo’n tweehonderd labs. Daarnaast zijn we, ook in Europees verband, bezig om de kwaliteit van de dienstverlening naar de relaties en familieleden te verbeteren. Dat doen we nu al twaalf jaar. Meer fundamenteel zijn we gaan kijken naar wat er gebeurt met het CFTR-eiwit (Cystic Fibrosis Transmembrane Conductance Regulator, red.). Zo hebben we eiwitten gevonden die fysisch interacteren met het CFTR-eiwit. Hoe meer je erover leert, hoe complexer de situatie wordt. Het wonderlijke is dat twee familieleden met hetzelfde genetische defect een heel ander klinisch beeld kunnen geven. Dus zijn we op zoek gegaan naar genen die dit effect moduleren.”
Een bijzonder ingewikkelde ziekte, lijkt het?
“Alle ziekten zijn ingewikkeld. Zolang je het gen niet kent lijkt het relatief eenvoudig. Als je het gen hebt denk je dat het eenvoudig is, maar zodra je het gen bestudeert merk je dat het complex is. Er bestaat een grote variabiliteit in al die ‘eenvoudig’ erfelijke ziekten. Met cystische fibrose is het wellicht ingewikkelder omdat het eiwit zo’n centrale rol speelt in allerlei processen. In de meeste epitheelcellen zit het eiwit. In lage concentratie weliswaar, de functie is relatief beperkt. Het is een ionenkanaal. Maar als je gaat kijken wat het allemaal beïnvloedt en waardoor het allemaal beïnvloed wordt, zit je met een enorm netwerk.”
Dat noopt tot bescheidenheid, als zelfs de relatief eenvoudige genetische aandoeningen onderzoekers voor zoveel problemen stellen.
“Ja, wat Crick en Watson hebben gedaan was heel simpel. We kenden de vier bouwstenen. We wisten dat het een dubbele helix was en hoeveel DNA er was. We kenden het mechanisme van transcriptie en DNA-synthese. Maar dat ging slechts op voor drie procent van het DNA. Het was heel simpel, maar nu wordt het heel complex.”
Wonderlijk ook dat er steeds meer functies aan dat junk-DNA tussen de genen wordt toegeschreven?
“Ja, zelfs genen die in de loop van de evolutie door modificaties geïnactiveerd zijn, blijken toch een regulerende functie te hebben op de expressie van genen. Dan zijn er ook nog grote regio’s die voor alle zoogdieren hetzelfde zijn, maar niet coderen en waarvan we de functie ook niet kennen. Naarmate die informatie ter beschikking komt moet je misschien vaststellen dat we uit de Middeleeuwen zijn gekropen, maar nog zeker niet in de Verlichting zijn beland.”
De opheldering van het menselijk genoom is met heel veel tamtam gepaard gegaan. Alles zou wel eventjes worden opgelost. Hebt u zich daar aan gestoord?
“Enigszins wel, maar anderzijds ben ik de eerste om toe te geven dat het een historisch feit is dat de basis gelegd is voor het onderzoek dat nu gebeurd is. Door de opheldering is de vooruitgang nu exponentieel en niet meer lineair. Maar of je daar presidenten bij moet halen? Zeker als het nog niet af is. Daar zit duidelijk een politiek en commercieel tintje aan.”
Wat vindt u van Craig Venter, de man die met veel geld de publieke onderzoekers op de hielen zat?
“Fantastische vent. Hij is verantwoordelijk voor het versnellen van de resultaten van het consortium, zonder enige twijfel. Zijn shotgun-benadering was zeker niet slecht. Zijn stommiteiten liggen in het feit dat hij zijn eigen DNA heeft onderzocht en dat hij een heleboel zaken niet kon oplossen zonder de informatie van het consortium, iets wat hij moeilijk heeft toegegeven. Maar als je ziet wat hij daarvoor heeft gedaan en waarmee hij nu bezig is, heb ik veel respect voor Venter. Het is een creatief man, maar hij snijdt sommige hoeken af. Hij gaat zeer snel en is niet bang voor grote ondernemingen. Maar hij slaagt er ook in. Als je bedenkt dat hij nu bezig is alle organismen in de zee te sequencen. Dat is fantastisch. Je moet er maar opkomen.”
België is ontzettend sterk op het gebied van de gentechnologie op dit moment binnen Europa. Hoe komt dat?
“Naast de pionier Montagu natuurlijk komt dat vooral door de beslissing van de Vlaamse regering om het VIB (Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie) op te richten. Dat is een succes. Hiermee is het onderzoek naar een hoger plan getild. Dat komt deels door individuele kwaliteiten van de mensen van de universiteiten, maar ook doordat de onderzoekers voor een belangrijk deel zekerheid over de financiering kregen.”
U bent van mening dat de Belgische overheid te veel de nadruk legt op toegepast onderzoek? Komt fundamenteel onderzoek echt in het gedrang?
“Ja, dat is het spelletje. Iedereen spreekt over fundamenteel onderzoek, maar niemand geeft geld. Als je weet wat er uit je onderzoek komt, is het niet fundamenteel. Zelfs het VIB legt enorm de nadruk op spin-offs en patenten. Daar is niks op tegen, maar als het fundamentele onderzoek niet gefinancierd wordt, zie je het probleem. Het is opmerkelijk dat de Europese industrie is gaan klagen bij de Europese Commissie over het gebrek aan fundamenteel onderzoek. Zij weten maar al te goed dat ze anders binnen vijf of tien jaar droog liggen. Maar dat is niet alleen België. In dat bedje zijn de meeste landen ziek, vooral als het politiek geld is. Dat moet dan snel terugverdiend worden en dat kan niet met fundamenteel onderzoek. De afspraak is dat de EU geld geeft voor toepassingen en de landen voor fundamenteel onderzoek. Maar de landen hebben slechts een korte termijnvisie. Ten opzichte van de VS was juist de verdieping onze sterkte. Binnen toegepast onderzoek kunnen wij de VS niet kloppen. Maar fundamenteel wel, juist onze creativiteit was onze sterkte. Die wil men nu uit de weg ruimen.”
Het boek ‘Wat zit er in mijn genen?’ waarover u de redactie heeft gevoerd, is een groot succes. De eerste oplage van 5000 is uitverkocht en de herdruk is net klaar. Wat bracht u ertoe om op een toegankelijke wijze over de genetica te schrijven?
“Ik werd gevraagd door uitgeverij Het Davidsfonds. Maar de reden waarom ik ‘ja’ heb gezegd, is omdat er helemaal niets was. Als je ziet hoe vaak wij in het land spreken over erfelijkheid. Ik heb het nu iets verminderd, maar vorig jaar was dat tot twee, drie keer per week. Blijkbaar is er een grote vraag vanuit het publiek naar informatie. Ik hoop dat mijn boek een leemte vult. ”
In uw boek las ik dat in de bloedbaan van een zwangere vrouw foetale cellen aanwezig zijn. Dat klinkt opmerkelijk?
“Niet enkel cellen, maar ook vrij DNA, dat waarschijnlijk in grotere hoeveelheden aanwezig is dan de cellen. Dit opent de mogelijkheid om via het bloed van de moeder het DNA van de foetus te onderzoeken. Daar wordt hard aan gewerkt.”
Heeft dat foetale DNA een regulerende functie?
“Wat betreft de foetale cellen is dat is heel duidelijk. Er zijn sommige vrouwen van wie de cellen van de schildklier afkomstig zijn van de foetus die zij gedragen heeft. Als een zwangere vrouw zich verwondt, dan zie je dat de witte bloedcellen van de foetus helpen die wond te herstellen.”
De huidige maatschappij gaat uit van het principe dat mensen gelijk geboren worden. Voorziet u dat de genetica op korte termijn deze aanname onderuit haalt?
“Nee, waarom? Alle mensen worden gelijk geboren, de een heeft wat voorbeschikt voor dit, de ander voor wat anders. Je kunt alleen spreken van een verhoogd risico voor het een of ander. Je zult voor de grote massa nooit bij de geboorte kunnen voorspellen of iemand een crimineel wordt of suikerziekte krijgt. Het is fifty-fifty: vijftig procent wordt bepaald door de genen en vijftig procent door omgevingsfactoren die regulerend optreden.”
Ziet u heil in gentherapie?
“Daar zijn we, als beroepsgroep, overenthousiast over geweest. Vijftien jaar terug zouden we alle ziekten oplossen met gentherapie. Kijk waar we nu staan. Ik weet van een behandeling van achttien kinderen met een X-gebonden immuniteitsstoornis, die in volledige afzondering moesten leven. Twee hebben leukemie gekregen maar vijftien zijn genezen en wonen inmiddels gewoon weer thuis. Dat is op dit moment het enige positieve resultaat van gentherapie. Het is niet zo simpel als we dachten.”
Wat vreest u het meest dat er met gentechnologie gebeurt?
“Dat men zou denken te gaan sleutelen aan karakteristieken als intelligentie, sportprestaties, et cetera. De toepassing van gentechnologie is een domein waar het niet nodig is.”
En als het gaat om verlenging van de levensduur bijvoorbeeld?
“Dat is flauwekul! Levenskwaliteitverbetering vind ik geen enkel probleem, levensduurverlenging vind ik een groot probleem. Het is uitstel van executie. Het is niet fair ten opzichte van de volgende generaties. Of je nu met tien of met vijftien jaar verlengt, dood moeten we. We zijn geprogrammeerd om te sterven. Maar als je gezond en actief tachtig kunt worden en dan plotseling dood neervallen. Dat is ideaal.”
Ziet u heil in nutrigenomics? Waarbij mensen hun voedings patroon afstemmen op hun genetisch profiel?
“Nee, dat is complete onzin. Ik heb er geen probleem mee dat mensen daar hun geld in steken, dat is hun probleem. Maar dat men dat verkoopt onder een wetenschappelijke vlag is belachelijk. Op de lange termijn zal het wel duidelijk worden hoe voeding een rol speelt bij genexpressie. We weten nu al dat een laag geboortegewicht een rol speelt bij de kans op hart- en vaatziekten later in het leven.”
Hoe moet de gezondheidszorg gefinancierd worden in de toekomst? Wie gaat alle dure extra testen en medicijnen op maat betalen?
“Ik ben daar geen expert in maar het enige dat ik vaststel is: de politici weigeren te investeren op lange termijn. Nu is het grote argument om gentechnologie en diagnostiek niet de volle financiering te geven omdat het te veel kost. Maar juist door daar nu in te investeren krijg je een veel betere en veel goedkopere, veel efficiëntere toetsing . Dat is verwijtbaar.”
Wat zou uw advies zijn aan een jonge wetenschapper die graag naam en faam wil maken?
“Om het uit zijn hoofd te zetten om naam en faam te maken, maar heel hard te gaan werken en misschien maakt hij dan nog eens naam en faam. Er is maar één recept om succes te hebben: je moet de minimale intellectuele mogelijkheden en minimale handigheid hebben, hard werken en geluk hebben. Het geluk bestaat onder meer in het belang van toevallige zaken te onderkennen.”
Ziet u problemen met de privacy in de toekomst? De mens verliest haren en huidschilfers dus het moet relatief gemakkelijk zijn om achter iemands DNA te komen?
“Dat is juist. Maar als ik nu vaststel dat naar welke kredietbank ik ook ga, ze allemaal direct toegang hebben tot mijn financiële situatie. Waar staan we dan nog met onze privacy? Kijk naar alle camera’s die buiten hangen of alle post die ik krijg omdat mijn adresgegevens verkocht zijn. Maar we moeten ons verdedigen tegen misbruik.”
Waar trekt u de grens? Is er bijvoorbeeld wel een scherp onderscheid tussen normaal en afwijkend?
“Nee, er is geen scherpe grens. De enige grens die wij trekken is: wat geen ziekte is, waar dus niks voor kan gebeuren om het te verbeteren, daar komen wij niet. Wij willen enkel werken om ziekten en defecten de wereld uit te helpen. Dus normale karakteristieken als het geslacht bijvoorbeeld, daar doen wij niet aan mee. Die grens is zeer duidelijk.”
Maar is een afwijking niet deels bepaald door wat maatschappelijk geaccepteerd is?
“Er is niks zo erg als uniformiteit in gedragingen: stel je voor dat iedereen er hetzelfde uitziet en zich op dezelfde manier gedraagt…wat een saaie wereld. Maar het is juist dat afwijkingen maatschappelijk bepaald zijn: kijk naar het syndroom van Down. Dat was vroeger totaal, maar op de dag van vandaag weinig aanvaard. De reden is simpel. Men is van tien kinderen naar twee gegaan, dus daar zijn de eisen van de mensen scherper gesteld.”
Nu geneeskunde zo moleculair is geworden, had u niet liever, met terugwerkende kracht, scheikunde gestudeerd?
“Nee. De belangrijkste reden dat ik chemie, fysica of burgerlijk ingenieur heb uitgesloten is de sociale impact die geneeskunde heeft. Ik beklaag mij niet, zit precies waar ik wilde zitten.”
Wat zou u graag zien dat scheikunde doet? In hoeverre kan chemie u hulpmiddelen aanreiken?
“Heel veel. Doordat meer en meer de driedimensionale structuur van eiwitten, vetten of wat ook kan worden ontrafeld, is het mogelijk targets te vinden voor de specifieke domeinen. De fysico-chemie is daar heel belangrijk in. Er zijn ook nog zo veel fysico-chemische vraagstukken rond DNA. Het probleem is alleen, als wij dat lezen dan verstaan wij dat niet. Er moet meer gepraat worden tussen de disciplines zodat wij van elkaars inzichten kunnen leren. We spreken nog niet dezelfde taal.”
Wat zit er in mijn genen
– Cassiman Jean-Jacques – is
uitgegeven bij het Davidsfonds, telt
229 bladzijden en kost 24,95 euro.
ISBN-9058263061
***Kader***
Feitelijk
Historie
Het Centrum voor Menselijke Erfelijkheid in Leuven heeft ook historische claims onderzocht.
Een hart geplaatst op sterk water dat werd bewaard in de baseliek Saint-Denis in Parijs zou het hart zijn van Lodewijk XVII, zoon van de laatste koningin van Frankrijk Marie-Antoinette. Analyse van mitochondriaal DNA uit de hartspiercellen met DNA van nog levende Habsburgers toonde aan dat het hart echt van Lodewijk XVII was.
Karl Wilhelm Naundorff, gestorven in 1845 en in Delft begraven, beweerde zoon van Marie-Antoinette te zijn. Dat bleek na genetische testen niet juist te zijn.
Momenteel zijn gesprekken gaande om na te gaan of het lichaam dat in L’Hotel des Invalides ligt werkelijk dat van Napoleon is. Onder historici is er discussie of de Engelsen wel de stoffelijke resten van Napoleon aan de Franse staat hebben overgedragen.
Nog geen opmerkingen