Nobelprijzen worden op steeds latere leeftijd verdiend. Wie er nu eentje krijgt, was gemiddeld achter in de 40 toen hij/zij de prijswinnende ontdekking deed, zo melden Amerikaanse onderzoekers in PNAS.

Ze rekenen hiermee definitief af met Einsteins beroemde hypothese dat wetenschappers, die op hun dertigste nog geen grote bijdrage aan de wetenschap hebben geleverd, het verder wel kunnen schudden.

Benjamin Jones (Northwestern University) en Bruce Weinberg (Ohio State University) keken naar 525 Nobelprijzen in scheikunde, natuurkunde en medicijnen, die tussen 1900 en 2008 werden verdiend. Bij elke prijs probeerden ze te achterhalen hoe oud de laureaat was ten tijde van zijn/haar doorbraak.

Belangrijkste conclusie: ook in Einsteins tijd (1905) was maar 20 procent onder de 30, maar tegenwoordig is dat percentage echt zo goed als nul. Voor 1905 waren chemici gemiddeld 36 toen ze hun grote ontdekking deden, na 1985 was dat 46. Voor fysici is het respectievelijk 37 en 50 jaar, voor medici 38 en 45.

De auteurs kunnen twee mogelijke redenen verzinnen. Ten eerste is de nadruk verschoven van puur theoretisch naar meer experimenteel werk, waar meer ervaring voor nodig is. Ten tweede is de hoeveelheid beschikbare kennis steeds verder toegenomen, en heb je dus meer tijd nodig omhet allemaal te absorberen en te bedenken wat je er nog voor nieuws aan kunt toevoegen. Niet voor niets blijken Nobelpijswinnaars ook op latere leeftijd te zijn gepromoveerd.

Jones verbindt er de voorzichtige conclusie aan dat het misschien niet helemaal verkeerd is als academici in de VS steeds langer moeten wachten voor ze geld krijgen voor een eigen onderzoeksgroep.

bron: naturenews

Onderwerpen