Het Europees Parlement werkt aan richtlijnen voor nanotechnologie in voedsel. Maar zijn er op basis van de wetenschappelijke kennis anno 2008 wel regels te bedenken die ergens op slaan?

“De discussie over nanotechologie in voedingsmiddelen speelt zich af over jullie hoofden heen”, waarschuwt Kartika Liotard. Als Europarlementariër voor de SP is ze een warm pleitbezorger voor consumentenveiligheid. Maar ze heeft sterk de indruk dat een meerderheid binnen haar parlement bezig is om een nanotechrichtlijn uit de hoge hoed te toveren die vooral tegemoetkomt aan industriebelangen. Zonder dat de consument ook maar iets is gevraagd.

Liotard sprak tijdens de studiemiddag ‘Van nano naar nu’, georganiseerd door het Haagse adviesbureau Schuttelaar & Partners op verzoek van een aantal overheidsorganisaties. In die kringen bestaan steeds meer zorgen over nanodeeltjes, ingegeven door een groeiend aantal wetenschappelijke publicaties die onverwachte bijwerkingen niet uitsluiten. Met name van het bericht van afgelopen voorjaar dat het gedrag van een bepaald formaat koolstofbuisjes in muizen sterk doet denken aan dat van asbestvezels, zijn velen zich een aap geschrokken. Vandaar dat zo’n tachtig experts van diverse pluimage zich onlangs bogen over de vraag of er regels nodig zijn en zo ja, welke. Waarbij gaandeweg duidelijk werd dat er eigenlijk nog veel te weinig bekend is om gefundeerde uitspraken te doen. Behalve dan misschien ‘voorzorgsprincipe toepassen en alles verbieden tot we meer weten’ – maar daar wordt ook lang niet iedereen blij van.

KEIHARD

Het begint al met de vraag wat nanotech in voedsel eigenlijk ís. Hanteer je de gebruikelijke definitie ‘alles kleiner dan 100 nm’, dan valt zowat elke emulsie eronder. “We eten al duizenden jaren nanodeeltjes. Alle fluids zijn op nanoschaal”, merkt iemand uit de industrie op. Een collega vult aan: “We maken al dertig jaar enzymen. Is dat nou plotseling nanotech, is dat nou ineens gevaarlijk?”

Je zou het onderwerp kunnen beperken tot vaste deeltjes die niet biologisch afbreekbaar zijn, en die zich dus in het lichaam kunnen ophopen. Maar dan is ‘<100 nm’ nog steeds geen handige definitie. Toxicologisch gezien slaat het eigenlijk nergens op. Nanotech wordt pas bijzonder wanneer deeltjes zich vanwege hun formaat anders gaan gedragen dan je puur op grond van de chemische samenstelling zou verwachten. Bijvoorbeeld omdat het oppervlak per gewichtseenheid extreem groot wordt, of omdat het deeltje ineens door de bloed-hersenbarrière weet te glippen.

Over de relatie tussen formaat en eigenschappen is eigenlijk nog heel weinig bekend, en het zou wel eens een liederlijke hoeveelheid proefdieren kunnen kosten om er überhaupt een idee van te krijgen. Maar je mag er zeker niet van uitgaan dat het kritische formaat voor elke willekeurige stof hetzelfde is. Ook beleidstechnisch is die 100 nm vragen om moeilijkheden. Een topambtenaar voorspelt eindeloze bezwaarprocedures. Iemand anders ziet aankomen dat de industrie doodleuk op deeltjes van 105 nm overschakelt.

OUT OF REACH

Als je dan uiteindelijk een werkbare definitie hebt (sommigen vinden dat je het woord ‘nanotechnologie’ beter helemaal kunt schrappen en vervangen door iets specifiekers), moet je er dan nieuwe regels op baseren? In theorie lijkt het onnodig. Volgens de huidige regelgeving mag voedsel al geen schadelijke bijwerkingen hebben. En de gebruikte chemicaliën moeten voldoen aan de nieuwe REACH-richtlijn, die ook al een uitgebreide risicobeoordeling inhoudt.

Alleen zijn de bestaande regels in dit geval niet waterdicht. REACH is vooral gebaseerd op chemische formules. Onderscheid maken op basis van de mate waarin stoffen worden fijngemalen is misschien wel volgens de geest van de richtlijn, maar voorlopig niet volgens de letter. Het zou trouwens ook lastig zijn: iemand merkt op dat er van een veelgebruikte stof als titaandioxide drie verschillende kristalstructuren bestaan en dat je maar moet afwachten welke je aangeleverd krijgt.

Bovendien is registratie binnen REACH pas verplicht wanneer ergens meer dan een ton per jaar van wordt gebruikt. Karakteristiek voor nanodeeltjes is nou net dat je er maar heel weinig van nodig hebt. In die situatie kan de wetgever pas ingrijpen wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat er iets mis is – en dan is het waarschijnlijk al te laat.

ZOEK DE DEELTJES

Wat de voedselwetgeving aangaat is het probleem dat niemand weet waar precies vaste, onverteerbare nanodeeltjes in zitten. Er circuleren schattingen dat het in de voedingsbranche nog maar om een bescheiden aantal producten gaat; wereldwijd misschien een honderdtal. Maar zie die maar eens te identificeren. Fabrikanten lopen er niet graag mee te koop. En in het lab kun je nanodeeltjes alleen aantonen als je over geavanceerde analyseapparatuur beschikt én precies weet waar je naar zoekt. En dan is het nog steeds zoeken naar een naald in een hooiberg.

Nieuwe regelgeving voor nanotechvoedsel lijkt dan ook nauwelijks te handhaven, tenzij je de boel écht rigoureus dichttimmert. Daar is tijdens de studiemiddag echter weinig steun voor te vinden. De meeste aanwezigen vinden dat de industrie zich allereerst zélf verantwoordelijk moet opstellen en geen linke producten op de markt moet brengen. “Die ene charlatan moet je maar voor lief nemen”, zo valt te horen.

Wat betreft de door velen gewenste openheid naar consumenten wordt gesuggereerd om nanodeeltjes te voorzien van N-nummers, analoog aan de huidige E-nummers voor kleurstoffen. Teneinde tenminste iets op de etiketten te kunnen zetten ten behoeve van de kleine minderheid die etiketten daadwerkelijk léést.

NOVEL FOODS

Binnenkort hoopt Schuttelaar & Partners uit de discussies een rapport te destilleren dat aan ‘bepaalde hooggeplaatsten’ zal worden aangeboden. Maar volgens Liotard holt Nederland dan ver achter de feiten aan.

Het is maar dat het Europees Parlement op verzoek van de Europese Commissie al een tijdje werkt aan een richtlijn voor novel foods, oftewel innovatieve voedingsmiddelen. De discussie spitst zich toe op twee speerpunten: kloonvlees en nanotech. Over dat eerste is zowat het hele Parlement het eens: het moet verboden worden omdat té veel klonen gehandicapt ter wereld komen. Maar het nano-eten is volgens Liotard aan het uitdraaien op “een spelletje om politiek te scoren” waarbij redelijke argumenten er niet veel meer toe doen.

Dat handelsbelangen de overhand lijken te krijgen, komt vooral doordat de industriële lobby in Brussel stukken beter is georganiseerd dan die van consumentenorganisaties, zo stelt Liotard. Met een publieke discussie over nanotechnologie heeft het in elk geval niks te maken want die bestaat niet. “Als ik het woord nano laat vallen bij mensen in de straat, dan weet vrijwel niemand er iets van. Consumenten wéten niet eens dat het in producten zit.”

Je kunt het met Liotards politieke ideeën eens zijn of niet, het blijft een merkwaardige manier om Europese regelgeving in elkaar te zetten. Hou die parlementariërs in de gaten.

Bron: C2W19, 11 oktober 2008

Onderwerpen