Aan de hand van biomarkers hoopt Eline Slagboom te beoordelen in hoeverre ouderen medisch gezien nog tegen een stootje kunnen.
Veroudering heeft Eline Slagboom, hoogleraar moleculaire epidemiologie bij het Leids Universitair Medisch Centrum, altijd gefascineerd. ‘Dat proces ligt ten grondslag aan allerlei ziektes tegelijk’, legt ze uit. ‘Dat je metabool achteruit gaat maakt je kwetsbaar in allerlei weefselfuncties: je vaten, je spieren, je nieren.’
Dertig jaar geleden promoveerde ze op een vroege poging om het verouderingstempo in verband te brengen met repeterende DNA-fragmenten in lichaamscellen. Ook nu nog kijkt ze naar genetische achtergronden van langlevendheid. ‘Binnen sommige families worden mensen generatie op generatie schaamteloos heel oud. Dat vind ik super intrigerend.’
‘Ook mensen die vrij gezond lijken, kunnen risico’s lopen die niemand kent’
Daarnaast zoekt ze biomarkers om iemands gezondheidsstatus in te schatten. Ze moeten aangeven of je extra zorg nodig hebt wanneer je eenmaal in de kliniek belandt, maar ook hoe je dat moment kunt uitstellen. ‘Ik loop zelf tegen de zestig, ik zie leeftijdgenoten klachten krijgen. Maar ook mensen die vrij gezond lijken, kunnen risico’s lopen die niemand kent.’
Afgelopen zomer presenteerde ze in Nature Communications een set van veertien metabolieten, voornamelijk kleine moleculen zoals aminozuren, gemeten in het bloed van 44.168 mensen. Samen voorspellen ze verrassend goed de kans dat je binnen tien jaar overlijdt aan een willekeurige aandoening: kanker, hart- en vaatziektes of zelfs infecties. ‘Het werkte in deze studie bij alle leeftijdsgroepen’, stelt Slagboom. ‘Dat is vrij uitzonderlijk want de huidige indicatoren, met name voor hart- en vaatziekten, worden minder betrouwbaar als je de zeventig passeert.’
Hou het haalbaar
Voorlopig vertrouwt Slagboom op NMR-metingen. ‘Die methode is ontzettend goed gestandaardiseerd en kost maar € 20 tot 24 per bloedmonster. Met mass spec kun je meer metabolieten detecteren, maar het is duurder. Nu we de NMR-data als vertrekpunt hebben, kunnen we op kleine schaal aanvullende MS-metingen uitproberen om te zien of ze de voorspelling verbeteren.’
Met haar medewerker Joris Deelen verzamelde ze via de Nederlandse biobankenkoepel BBMRI de eerste datasets in 25.000 mensen, binnen een breed project met meerdere groepen die zowel het analysewerk als de meetresultaten onderling verdeelden. Vervolgens informeerde ze wereldwijd of biobanken ooit dezelfde metingen hadden gedaan. En of ze over goede follow up-data beschikten: hoeveel mensen waren sindsdien overleden?’
Over aandacht heeft ze sindsdien niet te klagen. ‘Ze vragen me al: ‘Ik wil weten wanneer ik doodga, waar kan ik mijn bloed inleveren?’ Maar de meting is nog niet geschikt om iets te zeggen over een individu.’ Ze benadrukt ook dat ze niet iedereen honderdtwintig wil laten worden. Betere gezondheid tussen de zestig en de tachtig, daar gaat het voorlopig om. Daarnaast hoopt ze klinisch onderzoek te ondersteunen: kwetsbare patiënten tijdig herkennen en voorspellen of een nieuw geneesmiddel de levensverwachting verhoogt.
Dreigt het geen signaal te worden om bepaalde mensen helemaal niet meer te behandelen? ‘Je wilt juist weten aan wie je méér aandacht moet besteden’, benadrukt Slagboom. Met de Nederlandse Vereniging voor Verouderingsonderzoek gaat ze dan ook graag de discussie aan met maatschappelijke organisaties, de klinische wereld, de industrie en de zorgverzekeraars: ‘Ik vind dat je vanuit het best case scenario moet denken. Stel dat ik een perfecte biomarker vind, die ook iets zegt over je persoonlijke kans om dood te gaan. Wat is dan het beste waarvoor je het kunt gebruiken, wat is het slechtste dat er kan gebeuren, en hoe voorkom je dat?’
Nog geen opmerkingen