Zijn de Lissabon-akkoorden dood? Niet als het aan Europees commissaris Janez Potocnik ligt. Volgens hem beseffen steeds meer EU-lidstaten dat ze voor een simpele keuze staan: een kenniseconomie of een lagere levensstandaard. En de vraag is niet óf ze kiezen voor het eerste, maar wanneer.
Excellentie, coherentie en simplificatie. Dat zijn de sleutelwoorden van FP7, het ‘Seventh Framework Programme’ van de Europese Unie. Van 2007 tot 2013 moet het de financiering van Europese onderzoeksprojecten gaan regelen, als opvolger voor FP6, dat eind dit jaar afloopt. Het gaat maar om vijf procent van de totale R&D-subsidies binnen Europa, maar het is Europees geld en dat geeft de ontvangers toch nét dat kleine beetje meer prestige.
Het gaat erom spannen. Het geld voor het Zevende Kaderprogramma, zoals het in goed Nederlands heet, moet worden gereserveerd binnen de nieuwe meerjarenbegroting van de Europese Unie. Die had allang rond moeten zijn, maar de Europese Commissie en het Europese Parlement zijn er nog steeds over aan het steggelen met de Raad van de Europese Unie, waarin de ministers van de lidstaten zitting hebben. Wanneer er een akkoord komt, durft niemand te voorspellen.
Architect van FP7 is de Sloveen Janez Potocnik (47). Hij leidde de onderhandelingen die zijn vaderland in 2004 het EU-lidmaatschap opleverden, en sindsdien werkt hij zelf in Brussel als Europees Commissaris voor wetenschap en onderzoek. Zijn streven is om FP7 ondanks alles toch op 1 januari 2007 in de lucht te hebben. Wachten op de begroting is er niet meer bij. Alles wat nu al valt te regelen en goed te keuren, probeert hij alvast door het Europese Parlement te krijgen. In de hoop dat het financiële plaatje later dit jaar kan worden ingevuld. “Het is cruciaal dat er geen gat valt tussen FP6 en FP7. Het is erg moeilijk om iets te doen zolang er geen overeenstemming is over het budget, maar we zullen alles doen wat in ons vermogen ligt. Als het programma vertraging oploopt, dan zul je daar in elk geval niet de Commissie de schuld van kunnen geven.”
Onlangs was Potocnik te gast bij het Instituut Clingendael in Den Haag, om de bestuurlijke top van de Nederlandse kenniseconomie bij te praten. Met een combinatie van vastberadenheid en enthousiasme die je bij onze polderbeleidsmakers soms node mist. De Sloveen gelooft oprecht dat het nog iets wordt met de Lissabon-akkoorden. “Inmiddels hebben achttien van de 25 EU-lidstaten een concrete R&D-doelstelling. In 2010 zullen ze er samen 2,6 procent van hun bruto nationaal product in investeren. Dat is nog steeds minder dan drie procent maar absoluut beter dan de huidige twee procent van het BNP.” Waarna hij zijn teleurstelling uitsprak over het feit dat Nederland wel een hoge prioriteit aan onderzoek en innovatie heeft toegekend, maar nog niet aan een concrete doelstelling is toegekomen. C2W nam hem na afloop even apart.
Je bent van huis uit econoom. En dan toch enthousiast over wetenschappelijk onderzoek?
“Juist omdat ik econoom ben. Puur vanuit een economisch gezichtspunt zul je iets moeten produceren als je wat te verkopen wilt hebben. Natuurlijk doen kostprijs en kwaliteit er dan toe, maar innovaties doen er dramatisch toe. Technologische ontwikkeling is echt extreem belangrijk.”
De oorspronkelijke plannen voor FP7 hielden een verdubbeling van het jaarlijkse budget van FP6 in. Maar de lidstaten vinden dat de EU te veel uitgeeft. Hoeveel denk je uiteindelijk los te krijgen?
“Dat valt nog niet te zeggen. De boodschap van de Europese Commissie was dat Europa een doorbraak nodig heeft op het gebied van wetenschap. De Raad staat in grote lijnen achter het voorstel van de Commissie. Ook zij onderstreept dat R&D een prioriteit hoort te zijn, en dat het budget in 2013 op jaarbasis ongeveer 75 procent hoger moet uitkomen dan in 2006 (ongeveer vijf miljard euro, red.).
Daarnaast willen we kennisbeleid introduceren in de meeste andere EU-programma’s. Zo zal het budget voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden ruimte bevatten voor onderzoek en innovatie, zelfs als die niets met landbouw van doen hebben.”
Tijdens de bijeenkomst werd opgemerkt dat Nederland een slecht voorbeeld geeft door de contributie aan Brussel te willen verlagen.
“Ik was niet degene, die het zei.”
Wat zal de wetenschap als nieuw ervaren binnen FP7?
“We hebben een kaderprogramma proberen te scheppen dat logisch in elkaar zit. De benadering is meer thematisch en minder instrumenteel. We proberen om bestaande instrumenten te versimpelen, en geen nieuwe uit te vinden.
Die simpificatie is niet alleen een technische kwestie. Er zitten politieke keuzes aan vast. We kunnen alleen echt eenvoudiger te werk gaan als we onderzoekers en ondernemers een hogere mate van autonomie en flexibiliteit meegeven. Maar dat kan de Commissie alleen doen als het Parlement en de Raad het toelaten, en als we accepteren dat er zoiets als een aanvaardbaar risiconiveau bestaat bij de uitvoering van het EU-budget. Als we minder auditcertificaten en bankgaranties vragen, houden we meer geld over voor het onderzoek.”
Waarin komt dat tot uiting?
“Met name in ‘Ideas’, een van de vier programma’s binnen FP7. Ideas moet onderzoekers de ruimte geven om voor zichzelf te bepalen waar geld in moet worden gestoken. De projectvoorstellen zullen worden geselecteerd door de European Research Council op basis van maar één criterium: excellentie. Die ERC is nog in oprichting maar de wetenschappelijke adviesraad, die bestaat uit 22 leden, is al geïnstalleerd. Het ERC-mechanisme moet zorgen voor een echte Europese competitie op het gebied van grensverleggend fundamenteel onderzoek.”
Wat houden de overige drie programma’s in?
“Het eerste programma, ‘Cooperation’, is meer dan vroeger gebaseerd op industriële behoeftes. Het zal voor een groot deel bestaan uit internationale samenwerkingsprojecten, die lijken op die uit het huidige kaderprogramma. Maar voor sommige gebieden zijn die niet grootschalig genoeg om onze industrie het marktleiderschap te bezorgen. Vandaar dat we een voorstel hebben gedaan voor Joint Technology Initiatives op zes gebieden, waaronder waterstof en nano-elektronica. Ook nieuw is dat het midden- en kleinbedrijf straks 75 procent van de projectkosten vergoed kan krijgen in plaats van vijftig procent. Binnen de geldende regels voor staatssteun is dat het maximum.
Het programma ‘People’ moet het menselijk potentieel van het Europese onderzoek versterken. We willen onder meer de mobiliteit van onderzoekers bevorderen. En het programma ‘Capacities’ steunt de uitbouw van de Europese onderzoeksinfrastructuur.”
Veel hangt af van de houding van het bedrijfsleven. Loopt de EU niet het risico dat ondernemingen met de nieuw verworven kennis naar China vertrekken?
“Bedrijven nemen logische beslissingen. Ze volgen hun winstkansen. Dus moeten wij de voorwaarden creëren die zorgen dat ze willen blijven, willen produceren, willen investeren in Europa. De industrie zal bloeien in Europa als, en alleen als, ze hier het beste onderzoek vindt. Anders zal ze elders in R&D investeren.”
Allerwegen groeit de scepsis over de Lissabon-akkoorden uit het jaar 2000, die van Europa een kenniseconomie moesten maken. Zijn de regeringsleiders indertijd te optimistisch geweest?
“Nee. We moeten ons afvragen wat we werkelijk willen. Als we ons huidige welvaartsniveau willen vasthouden en concurrerend willen blijven, dan is het antwoord een kenniseconomie. Het jaar 2010 was duidelijk te optimistisch, die streefdatum zul je niet meer horen. Maar we zij nu duidelijk meer vastbesloten. We hebben meer lidstaten aan boord. Er is meer reden voor optimisme dan in 2000.
We redden het niet met lagere lonen. We kunnen niet snijden in de sociale voorzieningen. Die moeten op de agenda blijven omdat we er in Europa trots op zijn. Voor de milieunormen geldt hetzelfde. De conclusie is simpel. Als we dit allemaal willen behouden, dan moeten we meer weten en beter zijn.”
Nog geen opmerkingen