Immuunreacties van wilde knaagdieren blijken ‘gezonder’dan die van tamme. Klopt het dan toch dat westerse hygiëne allergieën in de hand werkt?

Onderzoekers van Duke University (VS) vergeleken de immuunrespons van laboratoriumratten en -muizen met die van wilde ratten en muizen die ze in de vrije natuur hadden laten vangen. Ze keken daarbij vooral naar immunoglobulines. Deze antilichamen horen indringers op te ruimen, maar ze zijn ook betrokken bij allergische reacties en autoimmuunziektes.Er bestaan verschillende types: bij allergieën speelt het IgE-type een rol, bij autoimmuunziektes vooral IgG.

 

De onderzoekers troffen bij de wilde muizen en ratten duidelijk hogere hoeveelheden IgE aan dan bij de tamme. Dat is ook niet zo gek omdat die wilde dieren meer last hebben van pasasieten. Maar ze hadden ook veel polyreactieve, antireactieve IgG-antilichamen in hun bloed. Dat is een variant die je bij laboratoriumdieren alleen aantreft wanneer ze aan een autoimmuunziekte leiden.

 

De wilde dieren hadden echter nergens last van. Vermoedeljk zijn hun immunoglobulines fulltime bezig met het opruimen van échte bedreigingen.

 

Laboratoriumratten leven in een vrijwel steriele omgeving en kunnen rekenen op intensieve medische ondersteuning. Volgens onderzoeker Willam Parker zijn ze wat dat betreft te vergelijken met de westerse mens.

 

Parker stelt dat het onderzoek de hypothese steunt dat een immuunsysteem, datgeen serieuze tegenstand ondervindt, zijn pijlen uiteindelijk gaat richten op stoffen die onschadelijk zijn maar wél in grote hoeveelheden voorkomen. Het gevolg zou zijn dat je allergisch wordt voor omgevingsfactoren, of bijvoorbeeld je zelfgemaakte insuline gaat afbreken.

 

Het onderzoek wordt gepubliceerd in het Scandinavian Journal of Immunology.

 

bron: persbericht Duke University

Onderwerpen