Van jonge, hoogopgeleide werknemers bestaat het beeld dat ze uitstekend voor zichzelf kunnen zorgen. Van de werknemers tot 45 jaar is dan ook minder dan een vijfde aangesloten bij een vakorganisatie. Wat hebben de bonden die groep eigenlijk te bieden?

De organisatiegraad van oudere werknemers heeft zich na 1995 net onder de 40 procent gestabiliseerd. De leeftijdscategorie 25-44 jaar liet in dezelfde periode een daling zien van 27 naar 21 procent en de categorie 15-24 jaar een daling van 15 naar 10 procent. Het beeld van de bonden als bolwerken van babyboomers blijkt dus in overeenstemming met de cijfers. Maar wil dat ook zeggen dat diezelfde bonden vooral oog hebben voor de belangen van de oudere generatie?

JONGEREN CENTRAAL

Op het overkoepelend niveau van de vakcentrales staan jongeren volop in de belangstelling. Binnen de FNV, Nederlands grootste vakcentrale, worden hun belangen behartigd door FNV Jong. Voorzitter Judith Ploegman benadrukt dat bewust is gekozen voor een jongerennetwerk en niet voor een aparte jongerenbond. “Als netwerkorganisatie kunnen we slagvaardiger optreden dan als bond binnen de vakcentrale. Jongerenbeleid is immers sectoroverstijgend, een thema als kinderopvang speelt net zo goed in de zorg als in de chemie. Het is dus logisch dat de organisatie die daarvoor opkomt haar wortels heeft in alle sectoren.”

In het nieuwe Bestuursplan 2007-2010 bekijkt het CNV systematisch wat in zijn beleid de gevolgen zijn voor jongere werknemers. In een artikel op de website van de vakcentrale verklaart voorzitter René Paas dat het contact met de jongere werknemers lastig is voor het CNV, omdat de organisatie sterk is gericht op overlegorganen en besturen. Jongere mensen zijn daarin over het algemeen minder actief. Daarnaast wijst hij erop dat veel jonge mensen worden afgeschrikt door het imago van de vakbeweging. “Veel jongeren denken bij het woord ‘vakbond’ aan problemen. Daarmee willen zij niet verbonden worden. Jongeren denken veel meer in kansen en mogelijkheden.” Reden genoeg voor het CNV om de komende jaren de bakens te verzetten.

Hoewel de vakcentrales richtinggevend zijn voor het bepalen van het algemeen beleid, zijn de aangesloten bonden zelf verantwoordelijk voor de uitvoering ervan. Volgens Ploegman zijn de bonden democratisch georganiseerde clubs met veel handelingsvrijheid. De vakcentrale zet de lijnen uit en baseert zich daarbij vooral op duurzaam economisch beleid. Maar uiteindelijk zijn het de individuele bonden die afspraken maken over de arbeidsvoorwaarden en andere collectieve regelingen binnen bedrijven en bedrijfstakken en die vastleggen in de cao’s. “Voor ons is het dus belangrijk dat de aandacht voor jongeren hoog op de agenda van de bonden staat. Wat dat betreft is het bemoedigend dat voor het ontstaan van FNV Jong een zeer breed draagvlak was.” Nog belangrijker vindt Ploegman dat er ook concrete resultaten worden geboekt. “Binnen de chemie is de cao van Akzo Nobel een goed voorbeeld. Daar hebben de bonden afspraken gemaakt over de levensloopregeling die gunstig uitpakken voor jongeren. Verder zie je bonden steeds meer ondersteuning bieden in de vorm van training en personal coaching. De Algemene Onderwijsbond biedt bijvoorbeeld cursussen aan waarin je leert omgaan met moeilijke leerlingen en lastige ouders. Een doelgroepgerichte benadering en individuele dienstverlening zijn belangrijk voor de toekomst van de bond. Het is kenmerkend dat een individuele dienst als rechtshulp het meest gebruikt wordt door onze leden. Collectiviteit zie ik dan ook vooral als een optelsom van individuele leden die zich herkennen in onze dienstverlening en ons beleid.”

ZELF INVLOED UITOEFENEN

Voor Jelle Loosman van CNV Chemie en Energie is de invloed die je via de cao’s kunt uitoefenen op de eigen arbeidsvoorwaarden de belangrijkste reden om lid te worden van een bond. Loosman meent dat er een duidelijk verband is tussen de reikwijdte van de cao en de samenstelling van het ledenbestand. Bij een bedrijf als Akzo Nobel, waar de cao voor vrijwel het gehele personeel geldt, bevat het ledenbestand een mix van hoger en lager opgeleiden. Bij Shell, waar geen aparte cao wordt afgesloten voor het hoger personeel, vertegenwoordigt CNV vooral het productiepersoneel.

Loosman: “Alleen door lid te worden van een bond kun je invloed uitoefenen op de cao. Het is mij te makkelijk als jongeren vanaf de zijkant roepen dat er niet naar ze wordt geluisterd. Het lidmaatschap biedt overigens nog allerlei andere voordelen, zoals rechtsbijstand, collectieve verzekeringen en loopbaanbegeleiding. Door die extra dienstverlening steeds beter af te stemmen op jongeren proberen we het lidmaatschap aantrekkelijker te maken.”

NETWERKORGANISATIE

Vakbond De Unie, die aangesloten is bij de vakcentrale voor middengroepen en hoger personeel, heeft vooral thema’s als sociale innovatie en kennisuitwisseling tot inzet gemaakt van zijn beleid. Bestuurder Theo Willms, die zelf een achtergrond heeft in de chemie, vindt dat de ‘traditionele’ vakbonden te veel blijven hangen in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer. “Natuurlijk ontlenen ook wij een deel van ons bestaansrecht daaraan. Maar we vinden het zeker zo belangrijk om als krachtige netwerkorganisatie bij te dragen aan de economische ontwikkeling op de langere termijn.”

De Unie gelooft niet in de natuurlijke tegenstelling tussen werkgevers en werknemers. Volgens Willms zien met name hoger opgeleiden hun werkgever steeds vaker als een partner, waarmee je het weliswaar niet altijd eens bent, maar die wel openstaat voor dialoog. “De cao zien wij niet puur als een middel voor arbeidsvoorwaardenbeleid. In de cao’s kunnen ook afspraken worden gemaakt over zaken als opleidingen, de uitwisseling tussen onderwijs en bedrijfsleven en het verbeteren en slimmer maken van productieprocessen. De leergang Automotive, die wij hebben opgezet met partners in die bedrijfstak en het onderwijs in Zuid-Nederland en België, is daar een goed voorbeeld van. Met name hoog opgeleide jongeren hebben meer belangstelling voor hun ontwikkeling als professional dan voor een halve procent extra loonruimte. Wanneer de vakbond als netwerkorganisatie een concrete bijdrage levert aan die ontwikkeling – en dat doet De Unie – kunnen ze uiteindelijk niet om ons heen.” |

Bron: Enquête beroepsbevolking van het CBS

(periode 1995-2004).

Onderwerpen