DNA blijft veel langer goed dan gedacht. Onder de grond bij 13 graden is de halfwaardetijd ongeveer 500 jaar. In de permafrost misschien wel 150.000 jaar, zo wordt gemeld in Proceedings of the Royal Society B.

Met de aantekening dat die halfwaardetijd wel zeer sterk afhankelijk blijft van de manier waarop de eigenaar indertijd is begraven.

De Deen Morten Allentoft en de Australiër Mike Bunce komen op die 500 jaar (521, om precies te zijn) na bestudering van mitochondriaal DNA uit de botten van 158 moa’s, opgegraven op het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland. Die loopvogels zijn vrij recent uitgestorven; de botten waren 600 tot 8.000 jaar oud.

Op de nauwkeurigheid van de uitkomst valt nog wel wat af te dingen omdat die zwaar leunt op de botten van meer dan 6.000 jaar oud, en dat waren er maar een paar. Maar de ordegrootte zou wel moeten kloppen. En dat zou betekenen dat het afbraakproces van DNA in zo’n bot ongeveer 400 keer langzamer gaat dan eerder in vitro is gemeten.

Die moa’s lagen in een bodemlaag waarvan de temperatuur continu 13,1 graden Celsius bedroeg. Als die grond bevroren is en de rest van de reactiekinetiek hetzelfde blijft, schatten Allentoft en Bunce dat de halfwaardetijd kan oplopen tot maximaal 158.000 jaar. In de praktijk betekent dat, dat je niet mag hopen dat je ooit DNA zult terugvinden dat meer dan een paar miljoen jaar oud is (New Scientist spreekt van 6,8 miljoen jaar, maar dat cijfer zal ook wel weer boterzacht zijn)

Waaruit instens één nieuwszender al heeft gedestilleerd dat Jurassic Park dus definitief niet kan omdat dino-DNA minstens 10 keer zo oud zou moeten zijn.

Anderen concluderen iets optimistischer dat er misschien toch nog DNA is te vinden van de geheimzinnige ‘hobbitmensjes’ van het eiland Flores. Tenminste, als het waar is dat die 18.000 jaar geleden nog leefden.

bron: New Scientist

Onderwerpen