Prozac beïnvloedt de serotoninehuishouding van de hersenen via een microRNA. En wel via twee veschillende mechanismes waarvan er eentje vrij langzaam op gang komt. Daardoor duurt het drie weken voordat zo’n antidepressivum begint te werken, zo melden Parijse onderzoekers in Science.
Tot nu toe was eigenlijk alleen bekend dát Prozac (fluoxetine) en vergelijkbare antidepressiva werken doordat ze een tekort aan serotonine aanzuiveren. Die stof is een neurotransmitter die zorgt dat signalen tussen bepaalde neuronen kunnen worden overgedragen.
De Fransen hebben nu voor het eerst nauwkeurig in kaart gebracht wat die antidepessiva precies doen. Bekend was al dat ze het serotonine-transporteiwit (SERT) afremmen, een membraaneiwit dat serotonine uit de vrije circulatie haalt en binnen de zenuwcel opslaat voor hergebruik. Dat remmende effect blijkt nu te worden veroorzaakt doordat Prozac de productie verhoogt van een micro-RNA genaamd miR-16, dat vervolgens het gen blokkeert dat codeert voor SERT.
Maar er blijkt een tweede mechanisme mee te spelen. Het bovenstaande geldt alleen voor zogeheten serotonergische neuronen, die uit zichzelf serotonine én SERT produceren. Bij een andere groep zenuwcellen, de noradrenalineneuronen, zijn die twee productieprocessen standaard uitgeschakeld doordat hun productie van miR-16 van nature veel hoger is.
De Fransen stellen nu dat langdurige toediening van Prozac de serotonergische neuronen aanzet tot de productie van S100bèta, een signaalmolecuul dat zich verplaatst naar de noradrenalineneuronen en daar de miR-16 productie juist omláág regelt. Gevolg is dat die noradrenalineneuronen ineens serotonergische trekjes krijgen en wél serotonine aan gaan maken. SERT-eiwit produceren doen ze ook, maar het nettoresultaat is toch dat er voor het hele systeem meer serotonine beschikbaar komt. En het is vooral aan dit mechanisme te danken dat Prozac zo veel effect heeft - zij het dus pas na een week of drie.
De Fransen hebben het in eerste instantie uitgeproberd met zenuwstamcelkweekjes in vitro. proeven met muizen lijken de juistheid van de hypothese te bevestigen.
bron: INSERM
Nog geen opmerkingen