De Groningse hoogleraar strategiemanagement Dany Jacobs is helemaal niet negatief over innovatie in Nederland. De tolerante cultuur in Nederland is een belangrijk voordeel, want ‘Innovatie heeft minstens net zo veel te maken met niet-technische aspecten als met technische elementen.’
De naam Dany Jacobs valt regelmatig in discussies over innovatiebeleid in Nederland. De Groningse hoogleraar strategisch management heeft een originele kijk op innovatiemanagement. In zijn achtergrondpaper voor de Innovatielezing 2005 van het ministerie van Economische Zaken benadrukt hij de rol van creativiteit als concurrentiefactor. Deze creativiteit heeft niet alleen betrekking op het vinden van slimme technische oplossingen. Jacobs onderscheidt een voorstadium van ‘zoekend converseren’ waarin partijen elkaars denkkader proberen te begrijpen en het gezamenlijke probleem definiëren. “Een tweeledige aanpak is nodig: conversatie en interpretatie om radicaal nieuwe kwesties te leren begrijpen en ten tweede met een probleemoplossing komen zodra duidelijk is geworden waarnaar men precies op zoek is.” Ongebreidelde creativiteit vindt Jacobs niet zo nuttig, het gaat erom kansrijke innovaties tot stand te brengen. De essentie van innovatiemanagement is volgens hem het leren omgaan met paradoxen, waarbij men de twee kanten van de paradox moet stimuleren. Typische tegenstellingen die gecombineerd moeten worden zijn: market pull versus technology push, decentralisatie versus centralisatie, lokale behoeften versus globalisering, outsourcing versus zelf doen, et cetera.
Negen jaar was Jacobs verbonden aan het TNO Studiecentrum voor Technologie en Beleid. Daarnaast was hij enige tijd vice-decaan van de Business School van (toen nog) de Universiteiten van Twente en Groningen. Jacobs is lid van de ‘commissie van wijzen’ die over het onderzoek dat gedaan wordt met de aardgasgelden adviseert en dat ook monitort. Verder is hij verbonden aan het Amsterdam Fashion Institute en de auteur van verschillende boeken voor het Nederlandse taalgebied. Een gesprek met iemand die zichzelf als innovator ziet en dus ook geregeld tegenstand ontmoet: “Anders had ik een rechtere neus gehad.”
De grote vraag maar meteen als eerste: hoe is de kennisparadox in Nederland op te lossen?
“Volgens mij is er nauwelijks sprake van een kennisparadox. Als kennis echt bruikbaar is, zal ze vanzelf worden gebruikt. Een groot deel van de discussie rond de kennisparadox komt doordat Nederland heel goed scoort wat wetenschappelijke publicaties betreft. Maar dat zijn academische publicaties waar een groot deel van de bevolking, en zelfs het bedrijfsleven, weinig aan heeft. Een manier om dit aan te pakken is om af en toe een overzichtsboek te publiceren, zoals ik doe, en dan natuurlijk ook in het Nederlands.”
Maar wie wilt u dan overtuigen of informeren?
“Iedereen. Ik schrijf voor mensen die een beetje kunnen lezen; ik probeer niet zo moeilijk mogelijk te doen. George Bernard Shaw heeft ooit een boekje geschreven: Capitalism and socialism explained to the reading housewife. Dat vind ik een heel mooi beeld. Ik wil dingen schrijven die begrijpelijk zijn zodat je er iets mee kunt.
Dat is een van onze problemen: dat universiteiten hoogleraren afrekenen op heel ingewikkelde publicaties in internationale bladen. Echt grote wetenschappers, bijvoorbeeld de astronomen Stephen Hawking en Martin Rees, schrijven gewoon leesbare boeken. Op deze wijze kan kennis de maatschappij in diffunderen. Maar ook de wetenschap heeft dat nodig. Rees schrijft dat hij moeite heeft zijn hele vakgebied te overzien en dus zelf behoefte heeft aan populariserende boeken. In Nederland zeurt iedereen de hele tijd over kennisparadox maar een van de meest simpele manieren om het aan te pakken, het waarderen dat mensen kennis populariseren, is niet bon ton.”
Het probleem ligt dus bij de wetenschapper in zijn of haar ivoren toren?
“Maar ook bij de overheid. Neem het ministerie van OC&W. Het is net als met de sovjetplanning, je krijgt dat waar je mensen op afrekent. Reken je af op staalproductie, dan krijg je een overproductie van staal. Reken je af op wetenschappelijke publicaties, dan krijg je een overproductie van kennis. Het is echt een overproductie, een eindeloze herhaling van hetzelfde maar dan in andere woorden. Het is niet eens creatief, dat is het erge. Was het maar allemaal nieuw en fantastisch, maar dat is het niet.
Maar om iets anders te zeggen: wetenschappers zouden gestimuleerd moeten worden om bijvoorbeeld aan de Teleac-uitzendingen een bijdrage te leveren. Dat is een mooie manier van popularisatie.”
Hoe ziet u de rol van het bedrijfsleven? Is het voldoende ontvankelijk voor nieuwe ideeën?
“Absoluut. Bedrijven doen heel goed aan ‘technologie-arsenaalmanagement’. Bedrijven houden precies de ontwikkeling bij in de verschillende vakgebieden. Zij volgen heel goed wat er te koop is, voordat ze zelf ergens aan beginnen. Mensen doen vaak laatdunkend over het midden- en kleinbedrijf (MKB), maar daar ben ik het helemaal niet mee eens. Ik heb heel veel brancheonderzoek gedaan en wat mij altijd opvalt is hoe leergierig de kleine ondernemers zijn. Zij spellen echt hun branchebladen, die spelen een heel belangrijke functie. Maar bijdragen daaraan tellen opnieuw niet mee voor je wetenschappelijke status.”
Maar u ziet niet een fundamentele verandering in de innovatiepotentiaal van de grote bedrijven van nu ten opzichte van de jaren zeventig?
“Nee, innovatie is nog steeds goed. Wat Philips nu doet met de High Tech Campus, waar zij concurrenten binnenhalen die gebruik kunnen maken van de kennis en faciliteiten van Philips, vind ik echt heel slim. Het probleem van veel R&D uit de jaren zestig en zo was dat het te fundamenteel was. Prachtige wetenschap, maar het bedrijf had er weinig aan. In de VS is ooit een boek geschreven Lost at the Frontier van Deborah Shapley en geochemicus Rustom Roy. Daarin worden onderzoekers van IBM aangehaald die er fier op zijn dat hun onderzoek geen enkel praktisch nut heeft. Het is wel leuk dat het kan, maar ik kan me voorstellen dat als de concurrentie toeneemt de directie daar kritischer naar gaat kijken.”
In uw boek ‘Het Kennisoffensief’ zegt u dat Nederlanders vooral goed zijn in kopiëren. Is dat nog steeds zo?
“Ja, dat vind ik wel. Dat is ook niet per definitie negatief. Het wordt een probleem als je de vernieuwing niet toelaat. Nederland heeft een aantal terreinen waarin het voorop loopt. Als er een eiland gebaggerd moet worden in Singapore, dan zijn het Nederlandse bedrijven die het doen. Je kunt zeggen: pfft, baggeren, wat stelt dat nou voor? Maar daar zit ook een scheepsbouw aan verbonden die heel duur en specialistisch is. Het kan dus wel! Nederland is nog altijd de derde landbouwexporteur ter wereld. Dat is niet op basis van domheid in zo’n klein koud land. Maar de waardering is er niet.
Als je kijkt naar het innovatiebeleid: in Nederland roept iedereen hoe slecht het wel niet is. Dan moet er altijd een buitenlands model worden gekopieerd, uit de VS, of dan weer uit Denemarken of Finland. Dat is niet erg zelfbewust. Willen leren is mooi, maar Nederland is nog altijd een van de meest moderne landen en economieën ter wereld!”
U meent dat creativiteit het beste gedijt in een tolerante omgeving waar excentrieke mensen worden getolereerd? Welke bewijzen heeft u daarvoor?
“Het komt van Richard Florida. Hij was een econoom die heel erg met technische innovaties bezig was. Florida werkte en woonde in Pittsburgh (Penn sylvania, VS). De oude staalstad was druk bezig om nieuwe bedrijvigheid aan te trekken. Daar slaagde ze ook geregeld in, maar om de zoveel tijd raakte ze die ook weer kwijt. De bedrijven gingen naar Boston of San Francisco. Na bestudering van de vestigingspatronen van innovatieve bedrijven bleek dat deze bedrijven sterk op zoek waren naar creatieve mensen. Bedrijven hadden de grootste kans die te treffen op plekken waar cultureel wat gebeurde. Florida werd met zijn neus op de feiten gedrukt toen hij een kaart zag met de regionale tolerantieverschillen voor homoseksuelen. Deze kwam in grote lijnen overeen met de verdeling van streken waar technologische sprongen werden gemaakt. Kenniswerken is nu eenmaal sterk verbonden met de stad.”
Geldt de tolerante omgeving als voedingsbodem van creativiteit ook binnen een bedrijf? Is een open bedrijfscultuur verbonden met creativiteit?
“Ja, daarvan ben ik overtuigd. Dat is ook een van de redenen dat ik heel optimistisch ben over Nederland. Ondanks alles kun je in Nederland toch veel gemakkelijker iets tegen je baas zeggen dan bijvoorbeeld in Frankrijk of België. Gemiddeld is de tolerantie voor nieuwe ideeën hier veel groter dan waar dan ook. Maar dat heb je ook nodig. Het kan natuurlijk nog beter met een grotere diversiteit op de werkvloer en dat soort zaken. Ondanks alle problemen sinds Fortuyn hebben we toch ook heel veel geïntegreerde immigranten. Vergelijk dat eens met de no go areas in de buitenwijken van Parijs bijvoorbeeld.”
‘Het innovatiegedoe in Nederland was toch een relatief beperkt wereldje.
Nu praten veel meer mensen mee. Er is veel meer leven in de brouwerij.’
(Foto: Ivar Pel)
Hoe vindt u dat het Innovatie platform functioneert?
“Ik ben daar niet zo negatief over als andere mensen. Er is gewoon meer lucht in het systeem gekomen. Het innovatiegedoe in Nederland was toch een relatief beperkt wereldje. Nu praten veel meer mensen mee. Daardoor is het spel minder voorspelbaar geworden en dat is leuk. Er is veel meer leven in de brouwerij. Het heeft ook tot een aantal initiatieven geleid. Dat deze acties de meeste mensen niet zijn opgevallen geloof ik graag. Maar er is wel wat veranderd. Een aantal frisse bewindslieden zit bij elkaar aan tafel in het Innovatieplatform. Het idee van het speerpuntenbeleid, te versterken waar je goed in bent, is goed. Dat had je natuurlijk alleen niet bottom-up moeten doen.”
U hebt voorgesteld dat bedrijven hun kennis in de financiële balans opnemen. Hoe is dat idee opgepakt?
“Daar zijn bij EZ hele studies aan gedaan met grote accountancybureaus. Globaal is men het wel met mij eens, maar het probleem is de meetbaarheid. Een dergelijke post zal snel gebruikt worden om de balans te manipuleren. Voordat je het weet ben je de boekhouding aan het managen en niet het bedrijf. Scholing bijvoorbeeld staat nu aan de kostenkant maar is eigenlijk een investering. Kosten zijn eenmalig maar bij een investering ga je nadenken over rendement.”
U benadrukt de niet-technische aspecten van innovatie. Krijgen die doorgaans te weinig aandacht?
“Ja, innovatie heeft minstens zoveel te maken met niet-technische aspecten als met technische elementen. Technische bedrijven denken vaak uitsluitend in termen van techniek, nieuwe uitvindingen, et cetera. Maar je moet je strategisch ook goed positioneren. Klanten werven, slim onderhandelen, noem maar op. De soft skills, zeg maar. En op dat gebied schieten bèta’s nog wel eens tekort.”
Bent u van mening dat bèta’s zich onvoldoende in andere mensen kunnen inleven? Zo ja, wat is daar aan te doen?
“Een aantal mensen hoeft dat van mij niet te leren, als ze maar op de goede plek zitten. Je moet ook accepteren dan mensen dingen niet kunnen. Waarom van goede ingenieurs slechte managers maken? Als er al zo weinig techneuten zijn, gebruik die dan goed. En betaal ze goed. Veel mensen willen om oneigenlijke redenen manager worden.”
Wat vindt u van Philips’ nieuwe slogan Sense & Simplicity?
“Ik ben daar niet zo enthousiast over. Het is naar binnen gericht en niet naar buiten. Marketing is nog steeds een probleem bij Philips, zoals Kleisterlee ook toegeeft. Dus het is meer een slogan om de ingenieurs te mobiliseren. Val daar dan niet de buitenwereld mee lastig of voer eerst de verandering intern door voordat je ermee naar buiten komt. Ze beloven nu iets wat ze niet kunnen waarmaken.
Het is ook een rare slogan, zo’n variatie op de titel van een boek van Jane Austen. Creativiteit is niet altijd goed hoor.”
Van welke innovatie bent u zelf het meest onder de indruk?
“De Gillette Mach 3, daar heb ik de voorbije jaren het meest aan gehad. Ik snijd me minder, scheer mij sneller en het gaat langer mee. Daar word ik blij van. Verder ben ik een gewone consument die op zaterdag gaat winkelen. Veel consumenten, onder wie ikzelf, zijn vaak op zoek naar iets, maar kunnen niks vinden. Er is dus nog altijd een rare breuk tussen wat mensen zoeken en wat bedrijven leveren. Er lopen massa’s mensen rond met behoeften die niet vervuld worden.”
***Kader***
Feitelijk
Dany Jacobs
Voor meer informatie, zie onder ‘who is who’op de site:
De achtergrondpaper ‘Creativiteit en economie’ is gratis te downloaden van www.innovationlecture.nl.
Het bekendste boek van Jacobs is: Het Kennisoffensief, slim concurreren in de kenniseconomie, Samson Bedrijfsinformatie, Alphen aan den Rijn/Diegem, 1996. 2de, uitgebreide editie 1999.
Het meest recente boek is getiteld: Strategie - Leve de diversiteit. Pearson Education Benelux, Amsterdam, 2005.
Nog geen opmerkingen