Aan een mierenlarve kun je ruiken of ze zich gaat ontwikkelen tot een koningin. Werkmieren weten dat en kunnen zo tijdig ingrijpen wanneer er geen vacature is, schrijven onderzoekers van South Carolina State University in het tijdschrift Animal Behaviour.
Clint Penick en Jürgen Liebig onderzochten Harpegnathos saltator, een Indiase soort waarbij de ingreep bestaat in het net zo lang bijten totdat de larve in de stress schiet en alsnog switcht naar een carrière als nederige werkmier. Dat gebeurt vooral wanneer er te veel koninginnen tegelijk dreigen te ontstaan of wanneer het jaargetijde verkeerd is - alleen in het voorjaar kunnen koninginnen uitvliegen en een nieuwe kolonie vormen.
Het gekke is dat de werkers toehappen op een moment dat je nog niets ongewoons aan de larven kunt zien. Ze moeten het dus haast wel kunnen ruiken, maar de vraag was hoe.
De onderzoekers hebben nu monsters genomen van de waslaag die op zo’n larve zit. In eerste instantie namen ze daarvoor dieren die al wat ouder waren zodat je al enig verschil in grootte kon zien tussen prinsessen en arbeiderskinderen.
Analyse met een gaschromatograaf liet inderdaad een duidelijk verschil zien: bij de prinsessen zijn de aanwezige koolwaterstofketens gemiddeld korter, zodat ze eerder uit de kolom komen. Voor die conclusie hoef je niet te weten welke stoffen er precies door dit ‘prinsessenferomoon’ zitten; zonder aanvullende analyses kun je dat trouwens ook niet bepalen.
Breng je was van een koningin in spe over op een larve van een werkmier, dan wordt die óók gebeten.
Verdere proefjes leerden dat het verschil blijkbaar wordt veroorzaakt door een hormoon waarvan bekend is dat het de ontwikkeling van koninginnen stimuleert. Met een analoog van dat hormoon krijg je zelfs mannelijke larven zo ver dat ze voldoende prinsessenferomoon gaan aanmaken om door de werkers worden aangevallen.
Vervolgonderzoek moet uitwijzen of het bij andere mierensoorten ook zo werkt. En een interessante vraag is uiteraard of de werkmieren reageren op specifieke stoffen in het feromoon, of dat ze net als die gaschromatograaf ook voornamelijk op de ketenlengte afgaan.
bron: South Carolina State University
Nog geen opmerkingen