Onderzoeker, consultant, ondernemer en organisator van congressen: als het om chromatografie gaat, is Pat Sandra van alle markten thuis. Een portret van een vorser die de commercie optimaal inzet als instrument om de wetenschap vooruit te helpen.
‘De analytisch chemicus die België redde’, zo hebben ze hem ooit genoemd. In 1999 hielp Pat Sandra de dioxinecrisis op te lossen die het land al weken in zijn greep hield en de regering aan het wankelen had gebracht. Sandra suggereerde dat het mysterieus verhoogde dioxinegehalte van de Belgische kippen werd veroorzaakt door transformatorolie in het voer. De transformator polychloorbifenylen waren veel sneller, gemakkelijker en goedkoper aan te tonen dan de dioxinesporen. Het stelde de overheid in staat om het probleem nauwkeurig in kaart te brengen en de verontreiniging te elimineren uit de voedselketen. En Sandra was van de ene dag op de andere beroemd.
“Op de goede tijd op de goede plaats zijn met het goede onderwerp, en wel wat geluk hebben”, zo vat hij zelf zijn recept voor succes samen. Hij heeft een zeer afwisselende carrière op het snijvlak van wetenschap en industrie achter de rug. Midden jaren tachtig gaf hij een academische baan aan de Universiteit Gent op om thuis in Kortrijk zijn eigen Research Institute for Chromatography te beginnen. Dat RIC is inmiddels een bloeiende onderneming met ruim twintig medewerkers die complexe analyseoplossingen voor bedrijven ontwikkelen, cursussen geven en op beperkte schaal zelfs apparaten bouwen.
Tegelijk zette Sandra zijn wetenschappelijke carrière voort. Hij werd buitengewoon hoogleraar in Gent, Eindhoven en Stellenbosch (Zuid-Afrika). “En dan krijg je wat goede connecties, ontvang je een paar awards, word je ergens doctor honoris causa”, zegt hij luchtig. De grootste beloning vindt hij dat hij drie jaar geleden benoemd werd als directeur van een gloednieuw Pfizer Analytical Research Centre (PARC), opgezet door het gelijknamige farmaceutisch concern dat er zonder zijn medewerking waarschijnlijk niet eens aan zou zijn begonnen.
Daarnaast organiseert Sandra symposia. De capillaire meeting in Riva del Garda is zijn troetelkind sinds 1983, en het is vooral aan zijn inspanningen te danken dat het belangrijkste internationale vloeistofchromatografiecongres dit jaar voor het eerst naar België komt. Van 17 tot en met 21 juni maken naar verwachting twaalfhonderd van zijn vakgenoten de stad Gent onveilig vanwege HPLC 2007. En de kippenboutjes, die ze er krijgen voorgezet, zijn gegarandeerd dioxinevrij.
Hoe kwam u op het idee van die pcb’s?
“Da’s basiskennis, hè. Al in 1972 verschenen in de VS artikelen over kippen die stierven wegens transformatorolie in de voeding. We bespraken dat tijdens het college chemie, samenleving en ethiek. Vandaar dat ik het wist.
Ik heb toen wel zodanig mijn nek uitgestoken dat het me mijn carrière had kunnen kosten. Ik heb speculatief gezegd dat het pcb’s moesten zijn. Als het niet zo was, was het wetenschappelijk met me gedaan. Gelukkig hebben we het binnen 24 uur in het lab experimenteel bewezen. Daarna hebben we binnen het RIC alles stilgelegd en een tijdlang alleen nog pcb’s geanalyseerd voor het voedselagentschap. Zevenduizend monsters of zo.”
Waarom hebt u eigenlijk scheidingstechnologie gekozen als
specialisatie?
“Omdat ik organisch chemicus ben. Ik promoveerde op de reuk en de smaak van bier onder prof. M. Verzele, een pionier in de chromatografie, en daarbij kwam ik voor het eerst in contact met gaschromatografie. Wetenschappelijk ben ik er toen in opgegroeid. Alles wat je begin jaren zeventig deed in chromatografie was publiceerbaar. Als je originele gedachten had, kon je die gemakkelijk kwijt.
Nog steeds is chromatografie eigenlijk een hobby. Ik word erdoor geobsedeerd, gemotiveerd. Hoe meer het vakgebied wordt geapprecieerd, hoe meer ik me gestimuleerd voel.”
U zegt dat u aan de universiteit bent blijven hangen totdat u het iets breder zag. Dat klinkt niet zo positief voor de universiteit.
“Klopt. Het was me in die tijd een beetje te academisch. Het contact met de industrie werd stiefmoederlijk behandeld. Een hoogleraar moest integer zijn. Maar ik kreeg steeds meer vragen van bedrijven om te adviseren. En de toekomst was toen voor academici niet zo rooskleurig. Ik hoefde niet weg, maar er waren geen open vacatures.”
Met het RIC bent u ooit thuis in uw garage begonnen. Dat moeten spannende dagen zijn geweest.
“Het ging inderdaad met vallen en opstaan. In het begin heb ik weinig geslapen. Maar de streek waar wij hier wonen is er een van entrepreneurs. De triangel Kortrijk-Roeselare-Waregem wordt wel eens het Texas van Vlaanderen genoemd.
Je begint met één apparaat en van wat je verdient koop je er nieuwe bij. Je verdient dat geld door kwaliteit te leveren, en door goede oplossingen te bieden. En door goede contacten te onderhouden met instrumentenbouwers en met de industrie. Die komen het zelf vragen, aan de hand van publicaties en lezingen.
Het was keihard werken, maar het heeft me veel voldoening geschonken. Tien jaar geleden waren we nog met vier, vijf mensen. Als je toen had gezegd dat we nu met twintig mensen zouden zijn... ”
Heeft het RIC veel concurrenten?
“Nee, ik denk niet dat wij onze tegenpool hebben in Europa. Van onze klanten bestaat 90 procent trouwens uit buitenlandse bedrijven. Vlaanderen is te klein om alleen van de Vlaamse markt te leven.”
Als er zo weinig specialisten actief zijn, houdt dat dan in dat u kunt kiezen welke klanten u aanneemt?
“Ja. Als iets niet in onze kennissfeer ligt en ons wetenschappelijk niet veel bijbrengt, dan nemen we het niet gemakkelijk aan. Vóór alles ben ik toch nog academicus. Het geeft een wetenschappelijke voldoening als je een moeilijk probleem hebt. Als je een toestel kunt bouwen en kunt aandragen bij de klant, en als die dan tevreden is. Met doctors in de scheikunde kun je ook geen routineanalyses doen. Daarin kunnen wij niet competitief zijn.”
En hoe komt het dat er maar zo weinig zijn?
“Vroeger had je in Europa veel centers of excellence in de scheidingstechnologie. Maar die zijn stillekens aan verdwenen. Alleen al in Nederland had je vier of vijf universitaire groepen die op wereldniveau waren. Die excellentie is enorm gereduceerd. Ik heb nooit begrepen dat ze dat hebben laten gebeuren. In Frankrijk, Duitsland, Zwitserland zie je hetzelfde. De onderzoekers kregen andere prioriteiten. Op een gegeven moment komt de biochemie op, of de polymeerchemie. En als er geen studenten meer zijn, dan vallen disciplines weg. Er zijn tegenwoordig veel gebruikers van scheidingstechnologie, maar er zijn er maar weinig die er fundamenteel mee bezig zijn. In Nederland zitten nog wel zeer goede mensen, maar die werken meestal meer toegepast op proteomics of metabolomics. Er is te weinig vrijheid om fundamenteel onderzoek te doen.
Het is een geluk dat we hier bij het RIC nog jonge mensen hebben die wél serieus worden ondersteund in de scheidingstechnologie. Zes van mijn promovendi zijn hier werkzaam. Het is ook om de braindrain tegen te gaan. Anders waren ze naar de VS gegaan en verloren geweest voor de Vlaamse markt.”
RIC doet zelf toch ook toegepast onderzoek?
“Ja, maar we doen ook fundamentele zaken. In totaal hebben we zo’n twintig wetenschappelijke publicaties per jaar. En er zijn veel dingen die we niet publiceren.”
Hoe bepaalt u de richting van het onderzoek?
“We spelen onmiddellijk in op problemen die komen van officiële organisaties. We volgen het nieuws op de voet, om de ontwikkelingen voor te zijn. Zo wordt veel gesproken over nieuwe regels met betrekking tot onzuiverheden binnen de farmaceutische industrie. Vraagt iemand zich hardop af of er allergenen zitten in cosmetica, dan weten meteen wat we moeten ontwikkelen. Een ander voorbeeld is luchtanalyse. We vermoeden dat daar een hiaat zit. De toxicologie van de organische stoffen die op fijnstofdeeltjes zitten, wordt niet gecoverd door wat er in de wet staat. Vroeg of laat gaat dat spelen. Dus daar anticiperen we op. Een ander hot topic is groene chromatografie, hier zijn we volop mee bezig.”
Uw specialiteit is het ontwerpen van totale analyseoplossingen. Hoe gaat zoiets in zijn werk?
“Er is geen algemeen recept, het hangt af van het probleem. Dat moet je van tevoren zeer goed schetsen. Vraag één is of je met een GC kunt analyseren, of dat je naar HPLC toe moet. De tweede vraag betreft de monstervoorbewerking: heb je water, urine of serum? Voor elke matrix moet je een andere methode uitvinden. Belangrijk is wel dat je vanuit de analyse vertrekt. En nooit vanuit het idee: we hebben dit apparaat en daar willen we die en die analyse op doen.”
En wanneer leidt het tot de beslissing om een speciaal toestel te bouwen?
“Ik neem dingen in productie omdat ik ze nodig heb, omdat ik wetenschappelijk de noodzaak zie. We zullen nooit een complete HPLC bouwen, dat is onze doelstelling niet. Maar als een onderdeel de performance kan verbeteren, dan laten we niet na dat zelf te doen. Het geeft ons armslag om te investeren in research.
Het zijn altijd dingen die de groten voor het ogenblik niet aanpakken. U zag hier beneden de oventjes staan voor het nauwkeurig beheersen van de temperatuur van HPLC-kolommen. Wij produceren die samen met Selerity Technologies uit de VS, en we verkopen er nu één per week. Geen ongelofelijke sales, maar genoeg om het voor ons interessant te maken. Als het grotere hoeveelheden worden, dan pakken de grote instrumentenbouwers het wel op.”
Dat Pfizer u heeft uitgekozen om het PARC in Gent te gaan leiden, beschouwt u als uw grootste waardering. Hoe is die samenwerking ontstaan?
“Enkelen van mijn beste studenten zijn werkzaam bij Pfizer. Die hebben voor mij de weg geëffend. Voor het bedrijf is de samenwerking ideaal. Ze zien wat er gebeurt, ze zien de publicaties van de postdocs en promovendi die zij ondersteunen. De meesten van die postdocs gaan later ook bij Pfizer werken.
Het eerste contract was voor drie jaar, daar is nu vijf jaar bij gekomen. Er is al een spin-off in Australië, en China zit in de pijplijn. Het geeft enorme analytische uitdagingen en enorm veel financiële armslag. Want als je geen state-of-the-artapparatuur hebt, is je research dat ook niet.”
Dit jaar organiseert u het HPLC-congres in Gent. Hoe is dat zo gekomen?
“Al sinds 1983 organiseer ik regelmatig internationale symposia over capillaire chromatografie. Mijn collega Jacques Crommen van de universiteit van Luik wilde graag het jaarlijkse HPLC-congres naar België halen. Hij heeft me gevraagd of ik wilde helpen. Luik heeft de capaciteit niet voor duizend, twaalfhonderd deelnemers. We zijn in Brussel wezen kijken, maar ik vond dat te duur en te onpersoonlijk. Dus zijn we naar Gent gegaan. Het Congrespaleis daar is groot genoeg. En veel grote namen uit de HPLC kennen de stad Gent al. Die waren er onmiddellijk voor gewonnen.”
U hebt er vertrouwen in dat het een succes wordt?
“Het wordt wetenschappelijk een zeer mooi symposium. De grote namen hebben allemaal de uitdaging aanvaard. Het is ook wetenschappelijk interessant voor mijzelf, want je leest alle abstracts en bent onmiddellijk op de hoogte van de nieuwigheden die zullen worden voorgesteld. Als organisator moet je je continu bezighouden met de organisatie, en dat is vanaf 1 maart tot het congres zowat een fulltimebaan. Er kan niet veel misgaan. Congressen organiseren is relatief gemakkelijk als je steun hebt van de wetenschappelijke wereld. Dat wereldje moet je daarvoor wel kennen, maar dat gaat automatisch. Ik hoop dat HPLC 2007 zeer succesvol zal zijn qua aantal deelnemers. Het programma is dusdanig opgebouwd dat de huidige state of the art van vloeistofgebaseerde scheidingstechnieken fundamenteel en applicatief behandeld worden.”
Onderzoeken, apparaten bouwen, congressen organiseren... Wat vindt u uiteindelijk het leukst?
“Toch zuiver wetenschappelijk bezig zijn. Over een paar jaar doe ik geen congressen meer. In de laatste periode van mijn carrière wil ik alles wetenschappelijk afronden.”|
Bron: C2W10
Nog geen opmerkingen