De onverwachte vondst van een 19e-eeuws proefschrift tussen stapels oude scheikundeboeken betekende de start van een uitgebreide zoektocht naar de auteur, dr. Geertruida van Maarseveen. Er bleek veel over haar te vinden, maar toch is er nog een belangrijke vraag onbeantwoord: hoe kwam zij terecht in het lab van de beroemde J.H. van ‘t Hoff?
Afgelopen zomer, op woensdag 20 juli om precies te zijn, was er een klein en toch groots jubileum te vieren. Het was op die dag namelijk precies 125 jaar geleden dat de eerste Nederlandse vrouw haar doctorsgraad behaalde in de chemie. Onder de kop ‘Een bijzondere promotie’ vertelden we online, in het kort, het verhaal van Geertruida van Maarseveen. Deze Amsterdamse promoveerde op 20 juli 1897 (ze was toen 23 jaar) aan de Universiteit van Zürich op het proefschrift ‘Ueber die Beziehung zwischen Lösungswärme, Löslichkeit und Dissocationsgrad’. Over deze vrouw valt veel te vertellen, maar achter haar verhaal zit nog een verhaal, namelijk hoe we haar op het spoor zijn gekomen. Dat danken we aan het speurwerk van vier leden van de Chemie Historische Groep van de KNCV, te weten Jacob van Dijk, Kees Plug, Eric Wils en Ernst Homburg. Hoe kwamen zij terecht bij deze Dr. Van Maarseveen?
Collectie
‘Het hangt echt van toevalligheden aan elkaar’, vertelt Jacob van Dijk, door wie dit hele verhaal op gang kwam. En dat verhaal begint, verrassend genoeg, in een nevelbos in Costa Rica. ‘Ik was daar met een vriend om insecten te fotograferen, toen ik een mailtje kreeg van een oud-studiegenoot die een antiquariaat runt’, vertelt Van Dijk. ‘Er was hem een collectie scheikundeboeken aangeboden waar hij geen interesse in had, maar omdat hij weet dat ik een verzamelaar ben vroeg hij of het iets voor mij was. Terug in Nederland heb ik contact opgenomen met de eigenaar en hij vertelde me dat hij op zoek was naar een goed onderkomen voor de collectie die ooit in het bezit was geweest van zijn overgrootvader.’
‘Zürich was een vrijhaven voor vrouwen die wilden promoveren’
Van Dijk kreeg een inventaris van de collectie – ongeveer vijftig boeken – en deelde die binnen de CHG om de interesse te peilen. Dat leverde veel respons op. ‘Er zaten veel studieboeken bij, maar mijn oog viel op een proefschrift. En dat was vooral omdat het uit 1897 was en omdat het was geschreven door een vrouw.’
Die combinatie intrigeerde Van Dijk. Zoekend naar meer informatie stuitte hij al snel op de naam van Ada Prins zijnde de eerste Nederlandse vrouw die was gepromoveerd in de chemie in 1908. ‘Maar ik had nu een ouder chemisch proefschrift voor me, van een Nederlandse vrouw. Ik heb toen Kees Plug benaderd om te kijken of we hier samen een verhaal van konden maken en vervolgens hebben we ook Ernst Homburg en Eric Wils erbij gevraagd. Iedereen ging zoeken en er kwam steeds meer naar boven.’
Indirecte vondst
Voor Eric Wils, beheerder van de CHG website, was dit een kolfje naar zijn hand. ‘Jacob en Kees hadden een stuk geschreven voor de site, zo ben ik hier in gerold, maar er waren nog veel vragen. Ik vind het zelf heel leuk om in databases en archieven te graven, dus ik wilde hier graag verder induiken.’
Hij begon met de krantenarchieven en daar kwam hij veel verwijzingen naar Geertruida van Maarseveen tegen, maar dat had niet te maken met haar chemische onderzoek. Van Maarseveen haalde regelmatig de krant rond haar werk aan voedselveiligheid. Ze gaf lezingen over dat onderwerp, schreef opiniestukken en was na haar promotie – samen met haar echtgenoot – ook de oprichter van een laboratorium voor het testen van voedingsmiddelen. Nog bekender werd ze door haar actieve rol in de beweging die streed voor het vrouwenkiesrecht. Genoeg te vinden dus, maar niets dat raakt aan haar promotie.
‘Dat is echt het soort informatie dat je niet uit de krant haalt’
Gelukkig was er nog het gedigitaliseerde archief van het Chemisch Weekblad, de voorloper van C2W | Mens & Molecule. Wils begon ook hierin te spitten. ‘Dat leverde belangrijke informatie op, namelijk dat Geertruida in het Amsterdamse lab van Van ‘t Hoff heeft gewerkt. Dat is echt het soort informatie dat je niet uit de krant haalt.’ Het was eigenlijk een indirecte verwijzing in een speciaal herinneringsnummer uit 1927, gewijd aan Van ’t Hoffs leerling Ernst Cohen, met een bijdrage van de Duitse fysisch-chemicus Georg Bredig. Wils: ‘Bredig blikt terug op zijn tijd op het Amsterdamse lab van Van ‘t Hoff in de periode 1894-1895 en daarin noemt hij Geertruida bij naam en omschrijft haar als een anmutig stillen Studentin.’ Ofwel, een charmante, maar stille studente.
Dat ze charmant was willen Van Dijk en Wils best aannemen, maar ‘stil’ lijkt hen onwaarschijnlijk gezien Van Maarseveens actieve rol in het maatschappelijke leven en de voordachten en artikelen waarmee ze ook voor haar promotie al de kranten haalde. Bovendien was het voor Nederlandse vrouwen in die tijd verre van vanzelfsprekend dat ze scheikunde gingen studeren, laat staan promoveren. Dat een passief muurbloempje zich door het systeem wist te worstelen om een doctorsgraad te behalen lijkt niet heel waarschijnlijk. ‘Het moet wel een actieve, gedreven vrouw zijn geweest, anders kwam je er niet’, zegt Wils. Dat ze naar Zürich uitweek voor haar feitelijke promotie — al het onderzoek deed ze in Amsterdam — was een logische keuze, aldus Van Dijk. ‘Zürich was in die tijd een vrijhaven voor vrouwen die wilden promoveren, ook veel Duitse en Russische vrouwen zijn daar gepromoveerd.’ Johanna Westerdijk, die uiteindelijk de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland werd, promoveerde eveneens in Zürich.
Huishoudschool
Hoe gedreven ze ook was, Van Maarseveen moet steun hebben gehad van mannen op de juiste posities. Want hoe kwam ze terecht in het academische onderzoek? Van Dijk: ‘Dat is echt de grote vraag, want ze stond niet ingeschreven als student aan de Universiteit van Amsterdam, dat heeft Ernst Homburg uitgezocht. Dus in welke hoedanigheid werkte ze in het lab?’
Wat het nog opmerkelijker maakt is dat Van Maarseveen, in tegenstelling tot haar zus Johanna, niet de HBS heeft gedaan en ook niet het speciale toelatingsexamen om tot de universiteit toegelaten te worden. ‘Dat weten we omdat destijds alle examenkandidaten werden vermeld in de krant’, zegt Wils. ‘Daarom weten we dat haar zus de HBS heeft afgerond, maar over Geertruida was er niets te vinden. We weten wel dat ze de huishoudschool heeft gedaan, maar dat gaf geen toelating tot de universiteit.’ Dat ze desondanks toch op het Amsterdamse lab kon werken, moet dus wel met medewerking en toestemming van onder meer Van ‘t Hoff zijn geweest. En haar onderzoek was klaarblijkelijk van voldoende kwaliteit, zegt Wils. ‘Haar werk was serieus genoeg om tot een dissertatie te leiden. Ze is in ieder geval goed begeleid en ze werd gesteund. We weten dat onder meer Heinrich Goldschmidt, die toen privaatdocent was bij Van ’t Hoff en zelf in Zürich had gewerkt, een bepalende rol heeft gespeeld.’
En dan is er nog de vraag hoe het proefschrift van Van Maarseveen in die collectie scheikundeboeken kon belanden. Daar zit ook een leuk verhaal, aldus Van Dijk. ‘De overgrootvader van de aanbieder, J.K. van der Heide, was zelf ook chemicus en was promovendus bij Van ‘t Hoff in Amsterdam rond dezelfde periode dat Geertruida daar werkte. Het is dus best denkbaar dat die twee elkaar kenden en dat hij daarom een exemplaar van haar proefschrift in bezit had.’
Nog geen opmerkingen