Vet van wilde zwijnen bevat van nature gechloreerde aromaten, en dat hoeft niet per se kwaad te kunnen. Het werpt mogelijk een nieuw licht op de milieu-effecten van persistente organische verbindingen, zo melden Beierse onderzoekers in het Journal of Agricultural and Food Chemistry.

Josef Hiebl, van het Beierse voedselveiligheidsagentschap, wilde eigenlijk checken of zwijnenvlees, dat in Zuid-Duitsland wordt verkocht, niet te veel kunstmatige polychloorbifenylen (PCB’s) bevat zoals DDT (dichloordifenyltrichloorethaan). Dat had een routineklus moeten zijn maar in enkele monsters kwam hij een vrij grote hoeveelheid tegen van een gechloreerde aromaat die niet aan het signalement van een synthetische PCB voldeed.

 

Massaspectrometrisch onderzoek aan de universiteit van Hohenheim wees uit dat het een isomeer moest zijn van tetrachloormethoxyfenol. Door de verschillende isomeren te synthetiseren en die met het vleesmonster te vergelijken, konden de onderzoekers vervolgens vaststellen dat het om de para-variant moest gaan: tetrachloor-p-methoxyfenol, ook bekend als drosophiline A.

 

De hoogst gevonden concentratie was 1 mg per kg zwijnenvet.

 

Al meer dan 50 jaar is bekend dat drosophiline A wordt aangemaakt door bepaalde schimmels, zoals paddenstoelen. En aangezien wilde zwijnen dol op paddenstoelen zijn, ligt het voor de hand om aan te nemen dat de drosophiline daar vandaan komt. Het definitieve bewijs daarvoor moet overigens nog worden geleverd.

 

Het onderzoek werpt nog meer vragen op. Zo is nooit onderzocht of drosophiline giftig is voor mensen. De zwijnen lijken er geen last van te hebben en dat zou dan weer kunnen betekenen dat ze er een verdedigingsmechanisme tegen hebben, dat misschien óók wel werkt tegen synthetische PCB’s. En even verder redenerend: moet je de huidige PCB’s misschien vervangen door varianten waartegen dat mechanisme wel werkt?

 

Waarom die schimmels überhaupt drosophiline aanmaken, is trouwens ook nog een raadsel.

 

bron: C&EN

Onderwerpen