Het Europese nanotech-onderzoek is excellent, maar versnipperd. Brussels geld moet de partijen dichter tot elkaar brengen.

Frontiers, zo heet het nieuwste Euro-pese ‘Network of Excellence’. Er doen twaalf instituten uit acht landen aan mee, met het Twentse MESA+ als coördinator. Ze krijgen vijf miljoen euro van Brussel, niet om onderzoek te doen, maar om gebruik van elkaars apparatuur mogelijk te maken, de uitwisseling van kennis en ervaring te stroomlijnen en elkaar gewoon wat vaker te ontmoeten. Naar verwachting gaat een flink deel van het budget op aan vliegtickets. “Daarnaast gaat een fors bedrag naar een gezamenlijk lesprogramma en naar de overdracht van kennis naar de industrie”, vertelt programmamanager Jan-Willem -Weener.

‘Networks of Excellence’ zijn geïntroduceerd in het Zesde Kaderprogramma van de Europese Commissie. Ze komen voort uit de constatering dat de Euro-pese research de ‘kritische massa’ mist die nodig is om tegen landen als Amerika en Japan op te kunnen. Goede onderzoekers zijn er genoeg, maar ze zitten te veel op hun eigen eilandjes. De Networks, waarvan er nu een kleine twintig zijn, moeten de onderlinge samenwerking een structurele basis geven.

Frontiers richt zich daarbij op de raakvlakken tussen nanotechnologie en life sciences, wat automatisch betekent dat er een forse chemische component in zit. “Nanotech levert de gereedschappen om biologische systemen te verkennen en te manipuleren. De natuur levert de concepten, en geavanceerde functionele nanostructuren die zo goed zijn dat we er zelfs op macroschaal niet aan kunnen tippen”, legt MESA+-voorman David Reinhoudt uit.

Blind date

Gaat het helpen? Tegen meer samenwerking heeft niemand bezwaar, en voor het delen van apparatuur is men ook wel in. “Bij MESA+ doen we al sinds 1985 aan facility sharing”, vertelt technisch-commercieel directeur Kees Eijkel. “Eenderde van de cleanroomcapaciteit is beschikbaar voor spin-offs. In het begin had dat een financiële reden. Maar dan ontdek je dat het veel meer oplevert dan alleen geld.”

Alleen die afstanden. Hartmut Gliemann van het Forschungszentrum Karlsruhe, een van de vier Duitse instituten binnen Frontiers, verwoordt het treffend: “De deelnemers kennen elkaar nauwelijks. Wij gebruiken wel apparatuur uit Stuttgart, dat is zeventig kilometer bij ons vandaan, dus daar kun je wel even heen rijden met een monster. En we hebben een hoogleraar gemeenschappelijk met Münster. Maar voor de rest kun je het wel een blind date noemen, ja”.

***Kader***

Nanotech is ook chemisch

“In Nederland leeft het idee dat nano vooral fysisch is.” Dat stelt prof. David -Reinhoudt, wetenschappelijk directeur van het Twentse nano-onderzoeks-instituut MESA+ en voorzitter van het Nederlandse nanonetwerk NanoNed. Volgens hem moet er veel meer aandacht komen voor de rol van de chemie.

Reinhoudt wijst er op dat er twee manieren zijn om nanostructuren te maken. Naast de ‘top down’-aanpak, waarbij je een groot stuk materiaal kleiner maakt, is er ook nog de ‘bottom up’-methode, waarbij je losse moleculen als bouwstenen gebruikt. Eventueel door ze met de naald van een AFM-microscoop op hun plek te duwen, maar liever door hun chemische structuur zo te kiezen dat ze zichzelf op de gewenste manier stapelen. Juist daar heeft men in Nederland verstand van. “We worden wereldwijd gezien als leidend land op het gebied van de supramoleculaire chemie. Denk aan mensen als Meijer, Feringa, Nolte en Südholter. Niet voor niets hebben al twee van hen een Spinozapremie gewonnen.”

Onderwerpen