Bijna hadden we een degelijke Europese norm gehad voor de prestaties van zuurkasten. Maar het werd uiteindelijk niet veel meer dan een bundel met suggesties voor het testen van zuurkasten. Nu maar hopen dat de producenten hun best blijven doen.

Leuk is dat. Je baas laat een nieuw lab inrichten en hij benoemt jou tot aanspreekpunt voor de zuurkasten. Veel verstand heb je daar niet van, maar gelukkig wordt er net een seminar georganiseerd over de nieuwste Europese normen. Vol goede moed ga je op pad. Om tot de ontdekking te komen dat niemand je precies kan vertellen hoe hard zo’n kast nu eigenlijk behoort te zuigen, dat die normen slechts aangeven hoe soepel het schuifraam omhoog moet glijden, en dat je er maar op moet vertrouwen dat je leverancier je niet laat stikken - letterlijk en figuurlijk. Leg dát maar eens uit aan je collega’s.

Dat seminar werd onlangs georganiseerd door Waldner Benelux, een van de marktleiders op zuurkastengebied. De norm waar het over ging, heet NEN-EN 14175. En dat van dat schuifraam is ook niet verzonnen. Want na twaalf jaar vergaderen is de Europese normalisatiekoepel CEN er niet in geslaagd om te bepalen waaraan een zuurkast moet voldoen. Slechts een paar van de 28 deelnemende landen hadden er al een nationale norm voor, maar die normen lagen te ver uit elkaar voor een compromis.

Dus omvat de huidige EN 14175 de verplichting om zuurkasten te testen, en een lijst van goedgekeurde manieren om dat te doen. Maar er staat niet in welke methode de voorkeur verdient. En al helemaal niet, wat er uit zo’n test behoort te komen. Om aan deze norm te voldoen, mag een zuurkastenbouwer bij wijze van spreken de ventilator achterstevoren monteren. Zolang hij dat maar netjes nameet en rapporteert, en zolang die ruit niet klemt.

 

LUCHT VERPLAATSEN

Overdreven solide is de wetenschappelijke onderbouwing van zuurkasten toch al nooit geweest. ‘Hoe harder hij zuigt, hoe beter’, was de vuistregel. De gemiddelde gebruiker keek alleen naar de intreesnelheid, dat is de luchtsnelheid in de opening onder het schuifraam. “Je zei tegen je leverancier: doe maar een halve meter per seconde. Dat was voldoende”, stelt Alexander Kroes, gepensioneerd veiligheidsdeskundige van Shell SRTCA in Amsterdam.

Een veilige zuurkast is intussen niet zozeer een kast die veel lucht verplaatst, als wel eentje die weinig dampen laat ontsnappen. Vrijwel alle experts zijn het er tegenwoordig over eens dat de intreesnelheid daar heel weinig mee te maken heeft. De stroming onder de ruit is namelijk niet gelijkmatig. Zij wordt gemakkelijk verstoord, bijvoorbeeld doordat er grote apparaten in de kast staan of doordat er iemand voorbijloopt. In het jargon heet dat de ‘robuustheid’. Beneden een bepaalde intreesnelheid (0,3 m/s, volgens sommigen) is de kast echt niet meer te vertrouwen. Maar ga je daar te ver boven zitten, dan verhoog je eigenlijk alleen het energieverbruik. Amerikaans onderzoek doet vermoeden dat de veiligheid er zelfs op áchteruit kan gaan, omdat hogere luchtsnelheden leiden tot turbulentie onder de ruit.

De betere zuurkastproducenten spelen daarop in. Met zo weinig mogelijk zuigkracht proberen ze een optimaal resultaat te krijgen. Voor de rand van het werkblad en de lijst van het schuifraam gebruikt Waldner bijvoorbeeld speciale spoilerprofielen, die zorgen voor een mooie laminaire instroom. Ook zijn er elektronische regelingen die de luchtstroom automatisch knijpen als het raam wordt dichtgeschoven.

 

CONTAINMENT

De huidige testmethoden zijn veelal gebaseerd op het loslaten van een gas, meestal het gemakkelijk detecteerbare zwavelhexafluoride. Op een groot aantal punten buiten de zuurkast meet je vervolgens de SF6-concentratie. Maar daar begint meteen de controverse. Bepaalde landen, waaronder Frankrijk, geven de voorkeur aan inner grid-metingen in het vlak van de schuifruit. Duitsland en Nederland hanteren liever een outer grid, vijf centimeter verder naar voren - daar zit immers de laborant met zijn neus.

Het volgende twistpunt is de manier waarop je het meetresultaat opschrijft. Het simpelst is om de gemeten concentraties te middelen, zoals onder meer de Duitse BG-Chemie voorschrijft. Maar Alex Kroes en het Nederlands Normalisatie-instituut NEN hanteren liever een dimensieloze containment factor (Cf) die alle relevante grootheden meeneemt. Je deelt de testgasemissie in de zuurkast (Nml/h) door de afzuigcapaciteit in m3/h om een theoretische concentratie in de zuurkast te krijgen. Die deel je weer door de gemeten concentratie aan de buitenkant. Als je Cf eenmaal weet, kun je gemakkelijk uitrekenen hoe snel een stof in een gegeven zuurkast mag vrijkomen, zonder dat hij ‘buiten’ de MAC-waarde kan overschrijden. Niet voor niets gingen tijdens het seminar stemmen op om op elke zuurkast voortaan een sticker met de Cf te plakken.

 

BESLUITVORMING

Kroes is tevens voorzitter van de Nederlandse zuurkastencommissie die deelneemt aan het Europese normoverleg. Als zodanig heeft hij geprobeerd de andere landen te overtuigen. Het was bijna gelukt. “Doordat wij geen eigen norm hadden te verdedigen, werd er gemakkelijk naar ons geluisterd”, zo vertelt hij. “De grote landen hebben Nederland een paar keer om arbitrage gevraagd.” Marc Blaauw, namens het NEN secretaris van die commissie, bevestigt: “Binnen de CEN is Nederland de grootste van de kleintjes. Maar belangrijker is hoe actief je bent binnen het besluitvormingsproces. Je kunt een grotere invloed hebben dan de stemverhouding suggereert.”

Alleen net niet genoeg invloed. Volgens Kroes vonden de overige landen het containmentverhaal domweg te ingewikkeld. Anderen suggereren dat de Duitse industrie het heeft tegengehouden uit angst dat massa’s bestaande zuurkasten vroeg of laat zouden worden afgekeurd.

De andere landen wisten de norm al evenmin naar hun hand te zetten. Dus nu mogen 28 landelijke arbeidsinspecties zelf blijven bepalen welke eisen zij wensen te stellen. Vooral voor de zuurkastproducenten is dat slecht nieuws. “Wij hebben er niet zo veel moeite mee”, nuanceert Waldner Benelux-directeur Peter van Heesewijk. “De grenswaarden uit verschillende landen kunnen wij gemakkelijk halen, en we hebben in Duitsland een meetfaciliteit waar we alles zelf kunnen testen. Maar een kleinere speler die een eenmalige order uit, zeg, Luxemburg krijgt en dan een test moet doen die net zo duur is als de zuurkast zelf, die heeft een probleem.”

 

PRAKTIJKRICHTLIJN

Wat zijn de gevolgen voor Nederlandse laboratoria? NEN heeft alvast een voorzet gegeven in de vorm van de praktijkrichtlijn NPR 4500, waarvan een eerste concept tijdens het seminar ter inzage lag. “Het is even afwachten, maar wij als NEN hopen dat hij wordt gebruikt”, stelt Blaauw.

Geheel volgens de verwachting bevat de NPR wél een minimumwaarde voor Cf. Gekozen is voor 2000. Volgens Blaauw is dat een beetje ingegeven door de stand der zuurkastentechniek, maar rekenvoorbeelden tonen aan dat het zeker geen slappe eis is. Zelfs wanneer bij het doorleiden van fosgeen (MAC-waarde 0,02 dpm) de gasslang losschiet, blijkt een Cf van 1200 de veiligheid nog voldoende te garanderen. Bij het filtreren van spoelaceton is een ordegrootte tien al voldoende. Een oudere zuurkast kan dus nog best bruikbaar zijn, mits je er geen extreme proefjes in doet. Toch maar stickers plakken, dus?

 

 

FEITELIJK

 

Norm: EN 14175

Vervangt: nationale normen, met name DIN 12924.

 

Onderdelen:

EN 14175-1: woordenlijst

EN 14175-2: algemene veiligheidseisen (met name de eis om elk nieuw type zuurkast te onderwerpen aan een typetest)

EN 14175-3: voorschriften typetest

EN 14175-4: voorschriften on site-test voor maatwerkoplossingen

en binnenkort:

TS 14175-5: aanbevelingen voor installatie en onderhoud (technische specificatie, géén norm)

EN 14175-6: speciale eisen voor zuurkasten met variabel luchtdebiet

Onderwerpen