De nieuwe voorzitter van de KNCV heet Jan de Wit, Staff Director Technology bij Akzo Nobel. Vindt hij nog steeds dat de industrie de wetenschappelijke agenda moet bepalen? En wat staat er in zijn eigen agenda?

Het bureau van de Jan de Wit (58) staat op dezelfde verdieping en aan dezelfde kant als waar hij in 1973 begon als R&D-medewerker bij Akzo Nobel. Inmiddels zijn de labruimten omgebouwd tot kantoorkamers en de Staff Director Technology deelt de verdieping met de financiële afdeling en de afdeling Corporate Social Responsibility. Drie dagen in de week is De Wit verantwoordelijk voor de contacten tussen de eigen R&D-afdelingen in de businessunits en onderzoeksinitiatieven in Nederland en daarbuiten. De rest van de tijd is De Wit bijzonder hoogleraar Research Strategie en Management in Nijmegen. Hij heeft onder meer zitting in de raad van toezicht van het Dutch Polymer Institute en is lid van de commissie technologie van de werkgeversorganisatie VNO-NCW. Een gesprek met de nieuwe voorzitter van de KNCV.

Sinds 1999 ben je verantwoordelijk voor technologie bij Akzo Nobel. Wat is de strategie van Akzo Nobel op het gebied van R&D?

“Eigenlijk is er geen eenduidige technologiestrategie op Akzo Nobel-niveau. Ik ben ook geen chief technology officer en heb geen zitting in de raad van bestuur. Akzo Nobel bestaat uit drie eenheden: coatings, chemicals en pharma. En eigenlijk had elke eenheid zijn eigen strategie ten aanzien van technologie. In de periode dat we zelf nog aan corporate research deden was dat de bron voor alle nieuwe activiteiten. Sinds 1 januari 1999 zijn de businessunits zelf verantwoordelijk voor alle research, zowel de korte als lange termijn. Er is echter een natuurlijke neiging voor businessunitmanagers om de nadruk te leggen op de korte termijn. Mijn taak was vanaf toen heel duidelijk om aan geselecteerde ontwikkelingen buiten Akzo mee te doen, waaraan ook de andere grote bedrijven meedoen. Bijvoorbeeld de technologische topinstituten, maar ook recente initiatieven als witte biotechnologie, katalyse en scheidingstechnologie. Ik schat in of het nuttig is voor Akzo Nobel om betrokken te zijn bij wat er buiten de poort gebeurt. Vervolgens probeer ik een paar jaar vanuit corporate de cofinanciering te doen, maar uiteindelijk moet een project landen in de businessunit. De businessunit moet inzien dat het project zinvol is en er dan ook zelf voor betalen.”

Je ziet het dus als een werkzaam model dat een bedrijf niet langer zelf de lange termijn R&D doet, maar dergelijke kennis via allianties met externe partijen betrekt?

“Ja, dat kan heel goed. Maar je organisatie moet wel voldoende absorbtief vermogen hebben. De mensen die vanuit het bedrijf betrokken zijn bij een project moeten in nauw contact met de onderzoekers staan en een helder beeld hebben hoe het past binnen de eigen research. Je kunt de contacten ook meer formaliseren door via venturing kleine bedrijfjes mee te financieren. Ook vindingen die je niet zelf verder wilt ontwikkelen kun je (tijdelijk) uitspinnen. DSM, Unilever, Shell en Philips doen dit allemaal. Eigen lange termijn corporate R&D biedt toch te weinig soelaas.”

Is een eigen corporate researchafdeling dan te duur?

“Nou ja, kijk. Nu doe ik met Akzo Nobel mee met een groot aantal activiteiten, maar betaal maar een heel klein deel van de kosten. Bij een eigen corporate researchafdeling zijn weliswaar alle resultaten voor jezelf, maar betaal je ook honderd procent van de kosten. Als ik tien miljoen euro te besteden heb, zit ik liever met negen anderen in tien projecten waar ieder 1 miljoen aan bijdraagt. Dan doe ik mee in een programma van totaal honderd miljoen. Het nadeel dat het om precompetief onderzoek gaat is niet zo’n probleem. Uit één uitvinding kunnen heel veel innovaties, succesvolle producten op de markt ontstaan. Het is eigenlijk ook logisch dat veel bedrijven met dezelfde onderzoeksvragen rond­ l0pen.”

In een opiniestuk voor het C2W van enkele jaren geleden betoogde je dat bedrijven moeten bepalen welk onderzoek er op de universiteit gebeurt. Dat riep veel discussie op. Hoe denk je daar nu over?

“Ik geloof niet dat ik dat ooit gezegd heb. Mijn oratie zorgde toen voor een jaar polemiek in het C2W. Wat ik toen zei, houd ik nog steeds overeind. Als je in Nederland tot een goede balans wilt komen, je moet kijken op welke terreinen de kennisinstellingen heel erg goed zijn en dat afzetten tegen waar de industrie het grootste absorbtief vermogen heeft. Dan kom je tot de conclusie dat bepaalde gebieden waar aan de universiteiten wordt gewerkt niet zo relevant zijn. Dat moet je misschien eens hardop durven uitspreken.

Je kunt zeggen: de universiteiten zijn universiteiten, daar weten ze het allemaal het beste en die kun je maar beter alleen laten. Je kunt ook zeggen: onze universiteiten zijn van een dermate hoog niveau en er wordt zoveel publiek geld ingestopt, dat het zonde zou zijn als je met de onderzoeksresultaten verder niks doet. Mijn filosofie is dat de samenwerking veel beter kan, maar dat je nooit elkaars rol moet overnemen. Een universiteit moet gewoon onderzoek van hoog niveau doen, maar moet je op alle universiteiten in Nederland op zoek gaan naar het laatste onontdekte deeltje? Zou het niet prachtig zijn als Europa de fundamentele wetenschap financiert? Dan kan NWO de valorisatie op zich nemen en fungeren als intermediair tussen de kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Zonder afbreuk te doen aan de wetenschappelijke kwaliteit, natuurlijk.

Het is onzin om te zeggen dat het bedrijfsleven zo goedkoop onderzoek koopt. Een industrie kan het toegepaste werk beter dan wie dan ook. Ik zou dat niet eens door een universiteit willen laten doen, want dan komt er niks van terecht. Wij hebben natuurlijk heel veel ervaring met projectmanagement, productiemogelijkheden, met marketing en kennis van de markt.”

Toch werk je zelf ook aan een universiteit?

“Er dient wat meer respect voor elkaar te zijn. Universitaire onderzoekers hebben nog wel eens het gevoel dat een uitvinding direct toegepast kan worden. Omgekeerd denken wij dat uitvinden gemakkelijk is. Door veel samen te werken zal het wederzijdse begrip groeien.

Voor mij is het een openbaring hoe de Radboud Universiteit Nijmegen de afgelopen vijf jaar is veranderd. Deze is veel opener geworden. Toen ik er kwam, was het toch een behoorlijk inward-oriented organisatie. Men had helemaal niet in de gaten dat de maatschappij was veranderd. Slechts twintig procent van de afgestudeerde chemici wordt wetenschappelijk onderzoeker, en toch was het hele onderwijsprogramma daarop gericht. Het eerstejaars curriculum was ook nog hetzelfde als toen ik in 1963 begon te studeren! Dat is veranderd. Het eerste jaar is nu heel leuk. Het heet moleculaire wetenschappen en daar zit scheikunde in, maar ook moleculaire levenswetenschappen en natuurwetenschappen. In een paar jaar tijd is deze opleiding gegroeid van vijftig via tachtig, naar honderdtwintig eerstejaars.

Je ziet een duidelijke toegevoegde waarde in de verbreding die de bachelor mogelijk heeft gemaakt?

“Ja, we moeten af van het beeld dat een studie chemie onvermijdelijk een baan oplevert, waarbij je de hele dag met een witte jas in het lab staat. Je moet mensen aantrekken met een brede interesse. Als bedrijf heb je mensen nodig die je direct naar een klant kunt sturen. De vorige generatie afstudeerders past volgens mij niet helemaal in dit plaatje. Dat verklaart volgens mij ook de fricties op de arbeidsmarkt.”

Wat zijn je plannen als kersverse voorzitter van de KNCV?

“Ik vind dat er een goed beleidsplan ligt. De vereniging moet zich meer laten zien, we moeten duidelijk maken dat chemie een enabling science is. Het idee van ‘Mensen, Moleculen en Meningen’ is heel goed. Wat ik jammer vind is dat de jonge leden na hun jaar gratis lidmaatschap massaal afhaken. Wat kunnen we daar aan doen? We zijn bezig met een pilot om via het web een discussieplatform op te zetten. Wellicht dat daaruit dan een meeting volgt waar studenten op afkomen. Laten we eens kijken wat daar uitkomt. Het is dood- en doodzonde dat we met tienduizend leden er maar driehonderd naar het jaarcongres krijgen. We gaan dat congres dit jaar heel anders optuigen, kijken of we er wat meer schwung in kunnen krijgen.”

Wat zijn de ideeën voor het KNCV-jaarcongres?

“Ik vind het belangrijk dat je de hele dag binnen kunt lopen en dat het er dan op elk moment gezellig uitziet. Als je nu tussen twee lezingen binnenkomt, denk je dat je je in de datum hebt vergist. Dus er komt een markt met bedrijvenstands en allerlei activiteiten. Het moet dé gelegenheid worden om te netwerken. We zijn druk bezig om de invulling te organiseren. De datum kun je wel alvast in je agenda noteren: donderdag 17 november. Het hoort onderdeel van ieders werk te zijn om te komen.”

Wat vind je de mooiste innovatie van Akzo Nobel van de laatste tijd?

“NuvaRing, een vaginale ring die slechts maandelijks vervangen hoeft te worden en die langzaam oestrogeen afgeeft. Dat vind ik een goed voorbeeld van innovatie. Het was nog een hele zoektocht naar materiaal dat de slow release toestond.”

***Kader***
Feitelijk

Jan de Wit heeft zitting in onder meer de volgende organen:

Technologiecommissie van VNO-NCW

Raad van Toezicht Dutch Polymer Institute

Commissie Onderwijs en Onderzoek VNCI

Profielcommissie Bètaprofielen op de middelbare school

Een tweetal commissies van de KNAW en NWO

Onderwerpen