De universitaire chemie staat onder druk. Er zullen duidelijke keuzes gemaakt moeten worden.
Vorige week heeft de Akademie Commissie voor de Chemie (ACC) het rapport ‘Landelijke profilering van het universitaire onderzoek op het terrein van de chemie en chemische technologie in Nederland’ gepubliceerd. De belangrijkste conclusies zijn dat er binnen chemieafdelingen in Nederland duidelijke zwaartepunten zijn te ontdekken en dat deze zwaartepunten in toenemende mate liggen op de grensgebieden met de natuurkunde en de levenswetenschappen. De ACC doet de volgende aanbevelingen: onderzoekszwaartepunten moeten in sterkere mate internationaal zichtbaar en herkenbaar zijn; een landelijke regie is gewenst om de verdeling van zwaartepunten te regelen. De huidige structuur waarin universiteiten elkaar onderling beconcurreren ziet de ACC als een belemmerende factor; een nauwe relatie tussen zwaartepunten en masteropleidingen is noodzakelijk.
Expertisecentra
De universitaire wereld moet een aantal dreigingen het hoofd bieden. In een situatie waarin er meer hoogleraren zijn dan eerstejaars studenten, zijn tien opleidingen chemie natuurlijk niet te handhaven. Ook in het vervolgtraject zijn er problemen. Een kwart tot een derde van het aantal studenten in de grotere groepen is uit het buitenland afkomstig, evenals grofweg de helft van de promovendi. De vraag is of de Nederlandse overheid dit op termijn wil blijven betalen. Een ander gevolg van de internationalisering is dat het bedrijfsleven zaken wil doen met expertisecentra en bij voorkeur niet met een verzameling losse hoogleraren. De druk op de ketel is verder verhoogd door een rapport van de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) met de aanbeveling het aantal chemieopleidingen in Nederland met de helft terug te brengen. Verder spreekt het rapport van de onderzoeksvisitatiecommissie van de VSNU over een wildgroei van onderzoeksverbanden.
Sanering
In de discussie na afloop van de presentatie bleek het meest controversiële punt de regievoering te zijn. Vrees bij sommigen is nóg een stuurorgaan, afname van de onderzoeksvrijheid en een toename van de bureaucratie. Volgens Theo Hesselink van NWO-Chemische Wetenschappen is het niet mogelijk te werken met 158 groepen: “Een sanering komt eraan. Of wij daar klaar voor zijn of niet. Hier zie ik een rol voor een regieorgaan.”
Voor Gerard van Koten, voorzitter van de ACC, is het wel de vraag wat de maatschappij wil van de universiteiten. “Het is duidelijk wat het bedrijfsleven wil met de mensen die wij opleiden en de onderzoeksresultaten. Maar wat de maatschappij en politiek van ons willen is onbekend.” Professor Saskia van der Vies waarschuwde dat de huidige aandacht voor het opleiden van wetenschappers niet correct is, immers het leeuwendeel van de afstudeerders vindt een baan buiten de academia.
Alle aanwezigen waren het erover eens dat elke regio een eigen scheikundeopleiding moet hebben. Negentig procent van de studenten kiest immers eerst een locatie, en wel de dichtstbijzijnde universiteit, en dan pas voor een studierichting.
Wellicht zou een structuur waarbij de macht van de colleges van bestuur wordt overgezet naar een landelijk regieorgaan chemie nog de beste kansen bieden om suboptimale lokale optimalisaties te voorkomen. Een landelijk orgaan kan als beste de belangen van de chemie verdedigen en zorgen voor een optimaal ‘management van de hele keten.’ “Er moeten in ieder geval keuzes gemaakt worden”, vindt Gerard van Koten.
Het rapport ‘Landelijke profilering van het universitaire onderzoek op het terrein
van de chemie en chemische technologie in Nederland’ is te bestellen via:
www.knaw.nl/cfdata/publicaties/results_vakgebied.cfm?vakgebrubr=N
Nog geen opmerkingen