In het nieuwe ontwikkelingslaboratorium werkt Degussa onder meer aan nieuwe actieve stoffen voor cosmetica.

“Witte biotechnologie is een van de belangrijkste technologieën voor de chemische industrie”, zei Alfred Oberholz tijdens de opening van het Science-to-

business-Center Bio. De vicevoorzitter van de raad van bestuur van Degussa is verantwoordelijk voor de technologie binnen de onderneming. In minder dan een jaar is er een volledig geoutilleerd lab voor zestig onderzoekers uit de grond gestampt. Met het nieuwe biocentrum in Marl is een investering gemoeid van bijna 70 miljoen euro. De deelstaat Nordrhein-Westfalen, evenals de EU, dragen samen ongeveer een derde deel van de kosten bij.

SNEL DE MARKT OP

Binnen het Science-to-business-Center werken mensen van Degussa samen met gastonderzoekers van verschillende universiteiten. In een zo vroeg mogelijk stadium betrekt het de marketingafdeling bij het lopende onderzoek. “Want het is essentieel om snel naar de markt te gaan met een heldere boodschap”, aldus Oberholz. Vorig jaar is al een centrum geopend op het gebied van nanotronics. Als eerste succes van het nanotronicscentrum toonde Oberholz nieuwe chemoluminescerende strips op een rugzak. Verder zitten printbare organische leds en RFID-chips in de pijplijn.

De bedoeling is dat binnen vijf jaar nieuwe producten op het gebied van persoonlijke verzorging, gezondheid en materialen uit het centrum op de markt komen. Vooruitlopend hierop presenteerde Oberholz nieuwe actieve stoffen voor cosmetica, sphingolipiden. Die stoffen verzorgen de wateropname in de huid. Volgens Oberholz neemt bij oudere mensen de hoeveelheid sphingolipiden in de huid af, wat mede aanleiding geeft tot rimpelvorming.

Ook gaat het centrum op zoek naar efficiëntere routes om de bestaande producten te maken, al dan niet uit duurzame grondstoffen. Degussa produceert nu al de benzine­toevoeging ETBE, die zorgt voor een betere verbranding, uitgaande van bio­ethanol. Oberholz ziet ook een toekomst voor het opgroeien van genetisch gemodificeerde planten die bouwstenen leveren voor de chemische industrie. “Een volledige overgang op niet-fossiele grondstoffen is mogelijk binnen vijf tot tien jaar. Het is enkel een kwestie van commitment”, aldus Oberholz. Deze stap wil Oberholz niet zetten vanwege mogelijke energiebesparingen, maar omdat er betere producten mogelijk zijn. “Een C-atoom van een plant zal net zo duur worden als een C-atoom uit fossiele olie.”

DUURZAAM GROEIEN

Tijdens de opening van het biocentrum sprak ook Ray Miller van DuPont. Het bedrijf verkocht de nylonbusiness om duurzaam te kunnen groeien en is nu pionier op het gebied van de witte biotechnologie. Op grote schaal maakt het, uitgaande van glucose uit mais, 1,3-propaandiol met microben. Met de nieuwe fabriek in Tennessee, die sinds november 2006 draait, bespaart DuPont 60 procent op de energiekosten, equivalent aan bijna 40 miljoen liter benzine per jaar. Van het biopropaandiol (Bio-PDO) maakt het bedrijf onder meer het polymeer sorona, dat gebruikt wordt als tapijtvezel voor kleding en in

interieurs.

Miller liet zien dat halffabrikaten gebaseerd op Bio-PDO betere eigenschappen hebben dan conventionele materialen. DuPont is een partnerschap aangegaan met BP om biobutanol te produceren. Volgens Miller is bioraffinage van landbouwafval de bron van bouwstenen voor de chemische industrie in de toekomst.

Dat is precies waar China een probleem heeft, meldde prof. Liu van de Tsinghua Universiteit. Het beschikbare landbouwareaal is met 0,08 hectare per inwoner slechts de helft van dat waarover de Amerikanen beschikken. Het land importeert bovendien al meer dan 6 miljoen ton plantaardige olie. Energiegewassen speciaal aanplanten, zoals Duitsland doet, lijkt dus ondoenlijk. Dus ziet Liu enkel de mogelijkheid om met behulp van microben landbouwafval om te zetten in biodiesel.|

Bron: C2W11

Onderwerpen