Elk lab produceert chemisch afval. Wat gebeurt daar eigenlijk precies mee? Hoe wordt dit verwerkt? De lange route van laboratoriumafval.

In de hoek van elk lab staan in de zuurkast vaak drie vaatjes voor het chemische afval. Maar wie haalt dat op en wat wordt er vervolgens mee gedaan? “Wij laten alles afvoeren door het bedrijf Van Gansewinkel. Wat er vervolgens in detail mee gebeurt, weet ik niet.” Aan het woord is Dick Jager, milieudeskundige bij de Rijksuniversiteit Groningen. De universiteit verwerkt jaarlijks 82 ton chemisch afval.

Net als Van Gansewinkel, zamelt het Afval Energie Bedrijf (AEB) in Amsterdam chemisch afval in bij een aantal universiteiten. De overheid verplicht de gebruiker het afval voor inzameling in de volgende categorieën te verdelen: zuren, basen, halogeenrijk en zware metalen.

 

Afvalverdeling

De verdeling is niet alleen nodig om ongewenste heftige reacties te voorkomen, maar ook om het transport en de hoeveelheid afvalstoffen in kaart te brengen. “VROM heeft een geautomatiseerd meldsysteem voor afvalstromen. Die gegevens kunnen de overheden gebruiken voor beleid en vergunningverlening, en ook om te controleren of bedrijven zich op de juiste manier van hun afvalstoffen ontdoen”, verklaart Jeroen Wies van het AEB.

De verschillende afvalstromen hebben elk een eigen verwerkingsmethode. De anorganische stoffen gaan op transport naar de Ontgifting Neutralisatie en Ontwaterings-installatie (ONO) van het bedrijf Bredox in Limburg. Dat slaat de anorganische zouten neer.

Bredox heeft een klein laboratorium om de oplossingen te controleren voordat ze in de installatie gaan. Voor de analyse van zouten en metalen in de oplossing gebruikt het bedrijf ionchromatografie atoomemissie spectroscopie (ICP). Bij deze analyse kijkt men naar het hele spectrum van stoffen die in het productieproces kunnen vrijkomen. Kleine vijflitervaten worden voor de analyse bij elkaar gegoten. De minimumhoeveelheid voor bewerking bedraagt ongeveer 2 m3. Op basis van de meetgegevens maakt Bredox een receptuur om die uit de oplossing neer te slaan. Vervolgens test het bedrijf het recept voor gebruik op kleine schaal met filter en bekerglas uit.

Aan de andere kant van het lab is de opslagruimte. Behalve grote opslagtanks en duizendlitervaten staan er ook ‘broodtrommels’ met anorganische zouten. “Die komen van een onderzeeër”, zegt Martin Flinsenberg, directeur van Bredox. Aangezien de verwerking grotendeels met de hand gebeurt, leveren de kleine pakjes veel extra werk op. Wie denkt aan een industriële verwerking op de lopende band, is in de afvalindustrie aan het verkeerde adres. “Als het goedkoper was, zouden we het wel doen, maar de hoeveelheden zijn te klein en te divers”, verduidelijkt Flinsenberg.

Na de reactie gaat het mengsel naar een bezinkvat. Hieruit pompt men de bovenste vloeistoflaag weg. Als na analyse blijkt dat de vervuilingsconcentraties beneden de wettelijke normen zitten, loost men het afvalwater op het riool. Het bezinksel gaat door een filterpers, waarna het per vrachtwagen naar een kalimijn in Duitsland gaat. Daar worden de zouten in beton gegoten om de mijnstructuur te verstevigen.

 

Bijstoken

Voor de verwerking van het overige afval draait het omcalorische waarde. Die geeft aan hoeveel energie vrijkomt bij de verbranding van afval. Levert het afval te weinig warmte om de oven op temperatuur te houden, dan kan het niet in grote hoeveelheden in de verbrandingsoven.

De afvalverwerkingsinstallatie (AVI) van het Afval Energie Bedrijf heeft een vergunning om jaarlijks 25.000 ton gevaarlijk afval bij te stoken op een totale hoeveelheid afval van 900.000 ton. Vanuit labperspectief lijkt dat misschien veel, maar hier zitten ook afgekeurde batches van medicijnen en industrieel gevaarlijk afval bij.

Het duurste onderdeel van de AVI is de rookgasreiniging. Die vangt schadelijke stoffen af die bij de verbranding vrijkomen. Uit deze filters en de verbrandingsslakken wint men allerlei grondstoffen terug, waaronder metalen als ijzer en koper. De rest, zoals dioxineresten, gaat naar een deponie voor gevaarlijke stoffen op de Maasvlakte. De verbrandingsslakken worden ingezet als grondstof in de wegenbouw.

De warmte die vrijkomt bij het verbranden van het huisafval wordt gebruikt om een naastgelegen wijk te verwarmen en elektriciteit te maken. De verbrander van het AEB levert een elektrisch vermogen van 60 MW, een twintigste van de elektriciteitsproductie van de grootste elektriciteitscentrale in Nederland: de Amercentrale.

 

Draaitrommel

Afval met een lage verbrandingswaarde gaat naar een draaitrommeloven (DTO). De laatste Nederlandse draaitrommelovens, die door AVR in Rotterdam werden geëxploiteerd, zijn in 2004 gesloten. In België gebruikt men nog wel draaitrommelovens. De ovens hebben een temperatuur van ongeveer 1200 °C, die in de naverbranding oploopt tot 1400 °C. De trommel moet draaien om de metalen wanden niet te laten smelten.

Door de hoge temperatuur is het ook mogelijk om metalen containers in hun geheel toe te voegen, waardoor gevaarlijke overslag onnodig is. Bij de DTO is het afval, in tegenstelling tot bij de AVI, met een lopende band in te voeren of vloeibaar in te spuiten. Hierdoor is het mogelijk om grote containers met poeder te verbranden zonder gevaar voor een stofexplosie. Dat kan bij een AVI wel gebeuren als de krachtige grijper de container openbreekt.

Het DTO in Rotterdam is gesloten omdat het aangeboden afval fors afnam. Dit komt door de trend om afvalstromen bij de productie zo veel mogelijk te beperken of om afvalproducten in een andere bewerking als grondstof te gebruiken. Dat zie je terug in de gehele afvalsector. Flinsenberg van Bredox noemt nog een andere reden: “Veel chemische bedrijven en bedrijven in de maakindustrie zijn naar het buitenland verdwenen.”

Een laatste steek komt volgens Michiel Landman van het Afval Energie Bedrijf van de concurrentie met de huisvuilcentrales. “De verbranding van gevaarlijk hoogcalorisch afval in AVI’s is veel goedkoper. Daardoor moeten DTO’s hoogcalorisch afval inkopen om de brander op temperatuur te houden.”

 

Grenzeloos

Volgens Erik Schouten en Wim Zwang, beiden van Afvalverwerking Rijnmond, kwam lang niet alle afval voor de inmiddels gesloten DTO uit Nederland. Om de capaciteit op te vullen, werd afval van buiten Europa geïmporteerd. Afval is een wereldwijd gebeuren. Door het verdwijnen van de DTO’s is transporteren binnen Europa ook mogelijk geworden. “Om een exportontheffing te krijgen, moet je aantonen dat het niet in Nederland is te verwerken en dat de verwerker in het buitenland er op een nette manier mee omgaat”, zegt Flinsenberg. Nu er geen draaitrommelovens meer zijn, brengt hij de filterkoeken van de ONO naar de Duitse kalimijnen waar ze dienen om grondverzakkingen te voorkomen.

In principe is het beter om de hoeveelheid afval te verkleinen door het te verbranden, maar dat is volgens Flinsenberg om economische redenen niet haalbaar. “Goedkope afvalverwerking is niet altijd zuivere koffie.” Hij vervolgt: “De productieprijzen zijn vrijwel overal gelijk. Als een bedrijf goedkoper kan verwerken, is er sprake van een nieuwe technologie of omzeiling van wettelijke regels. Die zijn voor vrijwel alle Europese landen hetzelfde. Maar soms kan een lokale overheid een bedrijf jaren de tijd geven om aan de regels te voldoen.”

Al het onbrandbare en in de afvalverwerking gecomprimeerde afval gaat naar een deponie of wordt verwerkt tot bouwstof als het dan onschadelijk is. De deponie van AVR op de Maasvlakte is een grote stortplaats die volledig tegen uitlogen is beschermd.

 

Geen verrassing

“In overleg met de afvalverwerkers verzeker ik mij ervan dat de verwerking op een goede manier gebeurt”, zegt Dick Jager van de Rijksuniversiteit Groningen na het lezen van het voorgaande. “Maar ieder zijn vak. Dat het grootste deel in de oven gaat, wist ik wel. Maar het verrast mij dat er nog handelingen op labniveau plaatsvinden bij de verwerking in de ONO.”

Jager is niet verbaasd over de geringe recycling. “We hebben eens onderzocht dat 98 procent van ons vloeibaar chemisch afval uit water bestaat. De overige delen zijn voornamelijk een variatie aan organische oplosmiddelen. Daar kan een verwerker weinig mee. In dit verband moet je ook het verbranden zien: ondanks het grote volume is de werkelijke hoeveelheid gevaarlijke stof maar erg klein.”

Onderwerpen