Het kankermedicijn cisplatina hecht zich net zo goed aan RNA als aan DNA. Of dat uitmaakt voor de werkzaamheid is een interessante vraag, zo blijkt uit een publicatie in ACS Chemical Biology.

Tot nu toe werd aangenomen dat cisplatina (voluit cis-PtCl2(NH3)2) uitsluitend inwerkt op het DNA van tumorcellen. Het bindt zich aan twee guaninebasen tegelijk, en werkt zo als crosslinker. De DNA-keten verandert zo in een Gordiaanse knoop, waardoor de eerstvolgende celdeling onherroepelijk misloopt.

RNA bevat ook guanine, en het lag dus eigenlijk voor de hand dat een deel van de cisplatina-kuur zich dáár aan hecht. Victoria DeRose (University of Oregon) en collega’s hebben dit nu uitgeprobeerd bij gistcellen. Ze dienden cisplatina toe (wat die cellen niet overleefden), isoleerden al het DNA en RNA, en gebruikten massaspectrometrie om te bepalen hoeveel platinakernen er aan hingen.

Resultaat: per base bindt zich 3 keer zo veel cisplatina aan DNA als aan RNA. Maar omdat de hoeveelheid RNA in zo’n gistcel tientallen keren hoger is, eindigt in totaal 4 tot 20 keer zo veel platina op RNA als op DNA.

Dit ondanks het feit dat RNA in de cel vrij snel wordt afgebroken. Kennelijk gaat het vrijkomende cisplatina dan weer net zo snel op een andere RNA-keten zitten.

Verder onderzoek moet uitwijzen of het bij mensen ook zo werkt, en of dat goed of slecht nieuws is voor een met cisplatina behandelde patiënt.

bron: C&EN

Onderwerpen