Sommige antibiotica zijn eigenlijk vooral signaalmoleculen die de vorming van biofilms bevorderen. De bacteriedodende werking is min of meer een neveneffect, suggereren Elizabeth Shank en collega’s van de University of North Carolina in PNAS.
Het zou betekenen dat die antibiotica tot nu toe helemaal verkeerd zijn begrepen. Aangenomen werd dat bacteriën ze aanmaken als ‘killer machine’, gericht tegen concurrerende bacteriesoorten. Dat die concurrenten vervolgens in de verdediging gaan en zichzelf verschansen in een biofilm, werd gezien als een logische stressreactie die niet specifiek is voor een bepaald antibioticum.
Dat de bodembacterie Bacillus cereus zijn nauwe verwant Bacillus subtilis kan aanzetten tot biofilmvorming, was ook al ontdekt. Beide stoffen lijken dezelfde signaalstoffen te gebruiken. Er zijn er minstens twee die onafhankelijk van elkaar werken; één was ook al bekend, de andere niet.
Shank en collega’s hebben die tweede stof nu weten te identificeren met behulp van matrix-assisted laser desorption/ionization time-of-flight imaging mass spectrometry (MALDI-TOF-IMS) Het blijkt een thiocilline te zijn, een zwavelrijk oligopeptide dat te boek staat als natuurlijk antibioticum.
Verder onderzoek wees uit dat ee hoop thiocillinevarianten (officieel: thiazolylpeptides) dit effect hebben en dat de biofilmvorming en de bacteriedodende werking kennelijk twee aparte functies zijn: je kunt de aminozuurvolgorde dusdanig wijzigen dat het peptide niet meer doodt maar nog wél biofilms stimuleert.
Waaróm B. cereus de biofilmvorming van B. subtilis zou stimuleren wordt uit deze publicatie niet duidelijk. Vermoedelijk probeert hij eigenlijk zijn eigen biofilmvorming te stimuleren en is het helemaal niet de bedoeling dat zijn neefje meeprofiteert.
In elk geval doet het vermoeden dat thiocilline om een heel andere reden is geëvolueerd dan iedereen dacht. En ook dat je moet uitkijken wanneer je het als antibioticum gebruikt, want als het dan óók biofilms bevordert zou het middel wel eens erger dan de kwaal kunnen zijn.
bron: University of North Carolina at Chapel Hill
Nog geen opmerkingen