Het boek Paniek om niets van wetenschapsjournalist Simon Rozendaal, schetst een onvolledig en misleidend beeld van de toxicologie en de ontwikkeling van normen, schrijft ecotoxicoloog Wim van Tilborg.   

De laatmiddeleeuwse alchemist en medicus, Paracelsus deed de uitspraak: ‘Alle dingen zijn gif en niets is zonder gif. Alleen de dosis maakt of iets giftig is’. Simon Rozendaal maakt deze uitspraak tot uitgangspunt van zijn nieuwste boek, Paniek om niets.  

Dit principe van Paracelsus is ook de grondslag van de (eco)toxicologie. Het betekent eenvoudigweg dat er een grens is tussen geen en wél giftigheid. Van suiker kun je rustig 100 gram per dag innemen (je krijgt pas na jaren problemen), maar met keukenzout moet je dat niet proberen. Bij cyaankali, het ‘klassieke’ gif, ligt die toxiciteitsgrens op zo’n paar honderd milligram. Bij strychnine kun je al aan zo’n 30 mg sterven. Hoe giftiger de stof, hoe lager de dosis is die een mens niet meer kan verdragen. Paracelsus kent dus geen ondergrens voor giftigheid, die heeft Rozendaal zélf verzonnen! 

Van de inname van een toxische hoeveelheid PFAS ga je niet meteen dood. Maar je krijgt al bij een paar honderd nanogram per ml bloed problemen met je lever, je cholesterolgehalte gaat omhoog en je immuunsysteem wordt ondermijnd. Er is dus wel degelijk sprake van giftigheid en je kunt er zeker vervroegd aan dood gaan. Volgens Simon Rozendaal is 0,2 microgram (200 nanogram) zó weinig dat het niet giftig kan zijn. In een interview met de Volkskrant stelt hij dat de absolute grens ligt bij 1 ppm ofwel 1 microgram. Maar PFOA (perfluoroctaanzuur) bijvoorbeeld, is wel degelijk giftig beneden die magische grens.  

Misverstand 

Bij herhaling stelt hij dat de norm voor een stof zó laag ligt, dat je bij zulke lage concentraties er écht niet meteen dood van gaat. Hij stelt een ‘norm’ dus voor als een toxiciteitsgrens waarbij je meteen het loodje legt. Dat is overigens een breed voorkomend misverstand. Een milieu- of gezondheidsnorm moet echter veiligheid garanderen en dus beschermend zijn voor zowel het milieu als voor het individu. Een norm is dus de hoogste concentratie waarbij volgens de stand van de wetenschap schade is uitgesloten.  

Rozendaal geeft wel meer blijk van dat hij niet weet waar hij het over heeft. Hij probeert een (pseudo)wetenschappelijke verklaring te geven waarom perfluorverbindingen niet zo giftig kúnnen zijn. Hij wijst erop dat koolstoffluorverbindingen chemisch erg stabiel zijn en niet snel reageren met andere stoffen en dus weinig toxisch zijn.  

Biochemisch onderzoek heeft al decennia geleden geleerd dat de werking van enzymen en eiwitten samenhangt met hun ruimtelijke structuur. Associatieve binding van PFAS, zónder chemische reactie, verandert de ruimtelijke structuur en daardoor de werking van een enzym of eiwit. Mogelijk zorgen de uiterst elektronegatieve fluoratomen ervoor dat zo’n chemisch inerte stof enorm sterk hecht aan cruciale eiwitstructuren. Zó sterk, dat ook bij concentraties in het milieu vér beneden de 1 ppm de stof wordt gebonden en gezondheidsgrenzen worden overschreden.  

Daarbij is het goed te realiseren dat PFAS juist door die sterke binding ook stapelt in mens en dier. Ten opzichte van de PFAS-concentraties in water is de concentratie in vis veel hoger. Bij een mens die frequent vis eet kan die concentratie daardoor nóg verder stijgen. Daarom zijn er (lage) normen voor vis, maar ook voor drinkwater en eieren, simpelweg om mensen ook op de lange termijn te beschermen tegen schadelijke effecten van jarenlange consumptie.  

Vis  

Normen worden bijgesteld omdat de wetenschap steeds meer kennis genereert, niet omdat de analytische meettechniek steeds beter wordt. Zo heeft de European Food Safety Agency (EFSA) nieuwe gezondheidskundige grenswaarden vastgesteld voor PFAS. Voor het RIVM was deze nieuwe normstelling aanleiding om ook de Nederlandse normen nader te bezien. Dat heeft weer geleid tot een gezondheidskundige grenswaarde gebaseerd op veilig levenslang vis eten uit oppervlaktewater met een PFAS-concentratie van 0,3 ng/l. De waarde is eigenlijk gedefinieerd als PFAS-concentratie in vis en omgerekend naar die in water, omdat de resulterende concentratie in water (die 0,3 ng/l dus) niet goed meer gemeten kan worden. Hier loopt de normstelling dus duidelijk vóór op de meetmogelijkheden, terwijl Rozendaal bij herhaling stelt dat de normen steeds lager zouden worden vastgesteld, omdat we steeds nauwkeuriger kunnen meten. 

In zijn boek zaait Rozendaal geregeld twijfel over de uitkomsten die wetenschappelijk vaststaan, zoals het effect van PFAS op de afweer. Hij schrijft bijvoorbeeld (op pag 108): ’Er is een zwakke relatie tussen PFAS en een verminderde afweer….. Er is een voorzichtig epidemiologisch verband, een zogeheten correlatie. Maar epidemiologisch onderzoek is de onderste tree op de wetenschappelijke ladder. Als je een verband vindt binnen een bepaalde groep mensen zou dat een totaal andere oorzaak kunnen hebben’

De Amerikaanse Environmental Protection Agency EPA heeft 50 epidemiologische studies gevonden waarvan er een als ‘zeer betrouwbaar’ en 29 als betrouwbaar werden geclassificeerd. Als zoveel betrouwbare studies hetzelfde constateren, dan is causaliteit wel erg waarschijnlijk. Bovendien zijn er 13 dier-toxicologische studies gevonden waarvan 3 als zeer betrouwbaar en 9 als betrouwbaar waren geclassificeerd. Causaliteit gezekerd!  

De procedure om tot normen te komen is bij al deze instituten erop gericht om zo objectief mogelijk tot wetenschappelijk verantwoorde consensus te komen. Dat proces begint altijd met een uitgebreid literatuuronderzoek. Van de gevonden publicaties (voor de PFOA-norm van EPA alleen al 4802 papers) wordt eerst de wetenschappelijke kwaliteit vastgesteld aan de hand van een aantal objectieve normen. Daarna wordt per effect-categorie, volgens een streng protocol, een norm afgeleid die de bevolking (of het milieu) beschermt.  

Terugfluiten  

Het rapport wordt vervolgens voorgelegd aan een onafhankelijke commissie en soms wordt ook nog een publieke consultatieronde ingericht. Bij dit proces zijn honderden wetenschappers betrokken. Als iemand zou proberen een lagere of een hogere norm in te voeren dan wetenschappelijk nodig is, dan wordt hij onmiddellijk teruggefloten.   

Het is daarom ook onbegrijpelijk dat een wetenschapsjournalist, zéker als hij een exacte achtergrond heeft, dit hele proces volstrekt negeert en er een geheel eigen mening op nahoudt. Gewoon omdat hij vindt dat wat nog nét meetbaar is toch altijd de norm wordt. Voor de buitenstaander lijkt het wetenschap, in werkelijkheid is het bedrog. Het ondermijnt de geloofwaardigheid van de normstelling, de bereidheid om normen te respecteren en het vertrouwen in de overheid. ‘Paniek om niets’ als we weten dat PFAS zo persistent zijn dat, als we nu stoppen met elke emissie, er over honderd jaar nog evenveel PFAS in het milieu zit? 

Chemicus en ecotoxicoloog Wim van Tilborg was na zijn carrière in de industrie, 25 jaar lid namens VNO-NCW van de Wetenschappelijke Klankbordgroep Normstelling Water en Lucht, een adviesorgaan verantwoordelijk voor de wetenschappelijke evaluatie van normvoorstellen in nieuwe wetten.  

Reageren: redactie@kncv.nl of laat een opmerking achter.