Over nut, noodzaak en bezwaren van dierproeven

Het aantal dierproeven moet sneller omlaag, aldus Tweede Kamerleden tijdens een recent debat. Maar realiteitszin ontbreekt in de politieke discussie. ‘Het is een makkelijk onderwerp om een mening over te hebben.’

Het schiet niet op met het afbouwen van het aantal dierproeven in Nederland, zo viel te beluisteren tijdens een debat in de Tweede Kamer afgelopen november. Dit is allemaal geen nieuws, de politieke discussie over dierproeven heeft de trekken van een vast ritueel waarin zelden iets verrassends gebeurt. Lange tijd stelde het wetenschappelijke veld zich meegaand maar ook terughoudend op, beducht voor reputatieschade en radicale activisten aan de poort.

‘Het aantal dierproeven afbouwen door de regels nog strenger te maken, zal innovaties in de weg staan en ertoe leiden dat dit type onderzoek niet meer hier plaatsvindt’

Maar recentelijk gaf de KNAW tegengas. Eind 2019 verscheen een uitgebreide inventarisatie van het belang van dierproeven voor fundamenteel neurowetenschappelijk onderzoek en in mei 2020 volgde een kort, maar krachtig pamflet getiteld Rol en relevantie van dierproeven. Bovendien publiceerde in september een grote groep Nederlandse wetenschappers in Current Biology een essay waarin ze de essentiële rol van dierproeven in de snelle ontwikkeling van de Covid-19-vaccins benadrukten. Dit alles wekte nogal wat wrevel bij enkele Tweede Kamerleden die het interpreteerden als ‘weerstand’ tegen de verdere ontwikkeling van proefdiervrije methoden. Maar is het niet tijd om te erkennen dat sommige onderzoeksvragen zich wellicht niet laten beantwoorden zonder gebruik van proefdieren? We maakten een rondje langs wetenschappers die in 2020 resultaten publiceerden mede op basis van dierproeven. Wat betekent het politieke streven om dierproeven uit te bannen voor hun onderzoek en de maatschappelijke vragen waar ze aan werken?

Emergente fenomenen

‘We hebben strenge wetgeving in de EU omtrent dierproeven. Nut en noodzaak van een dierproef worden heel strikt en zorgvuldig beoordeeld en afgewogen tegen het te verwachte ongerief voor het dier. Dat is een goede zaak’, zegt Mario van der Stelt, hoogleraar moleculaire fysiologie aan de Universiteit Leiden en lid van de wetenschappelijke adviesraad van de Leidse Instantie voor Dierenwelzijn (voorheen DEC, dierexperimentele commissie) die alle aanvragen voor een dierproef binnen UL/LUMC beoordeelt. Het aantal dierproeven afbouwen door de regels nog strenger te maken zal averechts werken, denkt Van der Stelt. ‘Dat zal innovaties in de weg staan en ertoe leiden dat dit type onderzoek niet meer hier plaatsvindt, maar in Azië of in de VS, waar de regels veel minder strikt zijn. Dat lijkt me niet in het belang van dierenwelzijn en ook niet in het belang van het Nederlandse en Europese onderzoek.’

‘Als je de continuïteit verbetert en meer met parallelle experimenten werkt, wordt het proces efficiënter. Dat helpen bij de verfijning van dierproeven’

Maar het draait niet alleen om dergelijke strategische argumenten. ‘We moeten realistisch zijn en onderkennen we dat we in bepaalde vakgebieden niet zonder dierproeven kunnen. Een van de belangrijkste redenen is dat we nog veel te weinig begrijpen van de biologie. Ik denk zeker dat computationele methoden en kunstmatige intelligentie veel gaan bijdragen aan het voorspellen van de farmacologische en toxische effecten van stoffen, maar om die methoden verder te ontwikkelen moeten we eerst de humane biologie beter begrijpen.’ Via dierproeven? Die zijn ook maar beperkt voorspellend voor effecten in de mens. Moeten we niet naar modellen gebaseerd op de humane biologie? ‘Ja, en dat is ook volop gaande. Er wordt steeds meer gewerkt met menselijke cellen, stamcellen en weefsels en met organoïden en organs-on-a-chip. Ook deze technieken gaan veel bijdragen, maar het kost tijd. Daarmee ga je niet binnen tien jaar alle dierproeven vervangen.’

En ook als al deze humane modellen helemaal geperfectioneerd zijn, blijven er onderzoeksvragen over waarvoor je niet zonder levende dieren kunt, aldus Van der Stelt. ‘Het probleem blijft dat modellen uiteindelijk reductionistisch zijn, je probeert een groot en complex fysiologisch systeem te vangen door naar enkele componenten te kijken. Maar veel biologische fenomenen zijn emergent en dus niet te voorspellen vanuit losse onderdelen. Zoals gedrag en emotie. Dat kun je niet terugbrengen naar een paar cellen in een petrischaaltje.’

Afhankelijk van anderen?

In mei vorig jaar publiceerde de groep van Van der Stelt in Nature Chemical Biology de resultaten van hun zoektocht naar een inhibitor van de biosynthese van anandamide, het ‘lichaamseigen marihuana’ in onze hersenen; we publiceerden er eerder een artikel over. Om de fysiologische rol van anandamide op te helderen dienden ze de inhibitor toe aan muizen en bestudeerden ze hun gedrag. Daaruit bleek dat remming van anandamide productie leidt tot meer stress en angst. En zonder de studies in muizen? ‘Dan hadden we alleen op chemisch en cellulair niveau iets kunnen zeggen over de eigenschappen van deze inhibitor, maar wij zijn geïnteresseerd in de biologische rol van anandamide in het brein. Hoe werkt die stof precies in de hersenen en wat gebeurt als dat systeem verstoord raakt? Daar gaat het om en zonder onderzoek in levende dieren lukt dat echt niet.’

‘Politici kunnen ervoor kiezen om bepaald onderzoek hier niet meer te doen, maar dat heeft serieuze gevolgen’

Dus als de Nederlandse politiek minder of helemaal geen dierproeven meer wil, dan is de enige oplossing om bepaald onderzoek hier niet meer toe te staan? Van der Stelt: ‘Politici kunnen ervoor kiezen om bepaald onderzoek hier niet meer te doen, maar dat heeft serieuze gevolgen. Bovendien verwacht de maatschappij ook van de wetenschap dat we met oplossingen voor ziekten komen. Wat mij betreft laat de huidige pandemie goed zien hoe belangrijk het is om onderzoek in eigen hand te hebben. Dus als je besluit om bepaald onderzoek in Nederland of Europa niet meer te doen, prima, maar dat betekent dan ook dat je volledig afhankelijk wordt van andere landen om geneesmiddelen en vaccins te ontwikkelen. Willen we dat echt?’

Bedroevend niveau

Willem Mulder is hoogleraar precisiegeneeskunde aan de Technische Universiteit Eindhoven en verbonden aan de afdeling Interne Geneeskunde van het Radboudumc. In oktober vorig jaar publiceerde zijn groep in Cell een nieuwe methode om – in muizen – met door hem ontworpen nanobiologics getrainde immuniteit te induceren wat zorgt voor een krachtige anti-tumorrespons van het immuunsysteem. Gevraagd naar zijn mening over de politieke druk om dierproeven zo snel mogelijk af te bouwen, klinkt er een wat vermoeide zucht. Mulder: ‘Steeds worden er dezelfde stropoppen opgezet en besproken. Eerlijk gezegd vind ik het niveau van de discussie bedroevend.’

Er is naar zijn mening veel te weinig oog voor wat het onderzoek in dieren ons heeft opgeleverd en wat het zou betekenen als je dierproeven helemaal wilt uitbannen. ‘Voor basale inzichten in het immuunsysteem heb je diermodellen nodig. Wij zijn nou eenmaal geen cel. Zodra je cellen uit hun natuurlijke omgeving haalt, gaan ze zich heel anders gedragen. En het belang van een beter begrip van het immuunsysteem lijkt me overduidelijk in de huidige situatie. Want we weten nog heel veel niet en wat we steeds weer over het immuunsysteem leren, leren we uit dierproeven.’

Reservoir

Een inzicht dat volgens Mulder representatief is voor het belang van dierproeven is de ontdekking in 2009 dat de milt een reservoir vormt voor monocyten, een belangrijke klasse van witte bloedcellen. Bij een ernstige gebeurtenis zoals een hartinfarct, wordt dat reservoir ingezet. De milt stroomt leeg en waardoor er meteen een flinke aanvoer is van monocyten. ‘Dat was een enorm belangrijke ontdekking en zoiets kun je niet zien als je alleen naar een in vitro-model kijkt. Daarvoor heb je een compleet organisme nodig. Hetzelfde geldt voor een herseninfarct, dat is een neurologisch fenomeen dat vervolgens weer een een respons van het immuunsysteem genereert. Hier grijpt zoveel in elkaar, dat kun je niet nabootsen met losse cellen in een schaaltje. Ik vind het daarom volkomen naïef en eigenlijk ook gevaarlijk om te doen alsof dit soort onderzoek zomaar anders kan.’

‘Eerlijk gezegd vind ik het niveau van de discussie bedroevend’

Net als Van der Stelt wijst ook Mulder op de onmogelijkheid om gedrag in vitro te bestuderen. ‘Wij doen nu onderzoek naar weerbaarheid: wat betekent dat eigenlijk? Waarom is de een bestand tegen stress en wordt de ander er ziek van? Iets concreter: waarom leiden heftige gebeurtenissen bij sommige mensen tot posttraumatisch stress syndroom en bij anderen niet? We weten dat er een relatie is tussen stress en het immuunsysteem, maar we weten niet hoe dat in elkaar steekt en wat de rol van psychosociale factoren is. We willen ook mogelijke interventies onderzoeken. Om dit op al die niveaus te bestuderen, kun je niet zonder dierproeven.’

Valt er dan niks te verbeteren? Mulder: ‘Jawel, want er is nu een gebrek aan continuïteit in het onderzoek en dat is niet efficiënt. Als je dat verbetert en ook minder lineair denkt in het onderzoek en meer met parallelle experimenten werkt, wordt het proces efficiënter. Dat helpen bij de verfijning van dierproeven omdat je veel effectiever werkt. Bovendien kun je zo de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen versnellen, ook iets waar veel over geklaagd wordt.’

Meegroeiende hartkleppen

Carlijn Bouten, hoogleraar cell-matrix interacties aan de Technische Universiteit Eindhoven, gebruikt innovatieve biomaterialen om in het lichaam nieuwe hartkleppen en bloedvaten te laten groeien. Eind vorig jaar publiceerde haar groep twee papers (link 1, link 2) in JACC: Basic to Translational Science over langlopend onderzoek in dieren naar het remodelleren van geïmplanteerde hartkleppen en bloedvaten. Het is volgens Bouten niet realistisch om te stellen dat je voor dit type onderzoek geen proefdieren nodig hebt. ‘We kunnen inmiddels heel veel aspecten goed onderzoeken zonder dierproef. Maar niet alles. Wij willen hartkleppen maken voor jonge kinderen. Die zijn in de groei en de nieuwe hartklep moet dus meegroeien. Het moet een levende, groeiende hartklep worden en dat kunnen we echt alleen maar bestuderen in een levend, groeiend dier. We gebruiken hiervoor schapen en die volgen we heel lang, twee tot drie jaar. Die schapen lopen op een alm in Zwitserland, moeten dus flink bewegen net als een echte patiënt en ze krijgen regelmatig onderzoek. Ook net als een patiënt. Dat is de enige manier waarop we echt kunnen zien wat er met die hartklep gebeurt en hoe die zich gedraagt.’

‘Een arts gaat niet zomaar een nieuwe hartklep implanteren bij een jong kind, dat gaat niet’

‘Ik ben ooit begonnen met het kweken van menselijke hartkleppen in een petrischaal, maar het is wettelijk verplicht dat je zo’n toepassing eerst in een levend dier onderzoekt, voordat je het in een mens mag proberen. Dus die menselijke hartklep moesten we weer ombouwen tot een klep voor schapen.’ Extra werk, maar wel begrijpelijk, vindt Bouten. ‘We willen medische toepassingen ontwikkelen en dat moet heel zorgvuldig gebeuren. Een arts gaat niet zomaar een nieuwe hartklep implanteren bij een jong kind, dat gaat niet. Artsen willen zekerheid, voor hen staat de veiligheid van hun patiënt voorop.’

Moeizame discussie

Maar als we allemaal blijven wijzen naar wettelijke verplichtingen en daarin meegaan, verandert er natuurlijk niets. Bouten: ‘Dat klopt, maar er is al heel veel veranderd. Veel wetenschappers werken hard aan nieuwe methoden en er is op het gebied van dierproeven ontzettend veel verbeterd. Ik werkte ooit aan spierschade onder de huid en voor dat onderzoek had ik ratten nodig, maar dat waren vreselijke proeven om te doen en bovendien werkte het ook niet goed. Mijn idee was toen om menselijke spieren te kweken in het lab, omdat ik dan veel beter onderzoek kon doen. Dat is belangrijk om te benadrukken in deze discussie: wetenschappers willen een vraag beantwoorden. Die vraag is leidend en ze zoeken naar de beste manier om een antwoord te vinden. Als dat zonder een dierproef beter kan, dan doen ze dat.’

De discussie blijft verre van eenvoudig. ‘Het is een onderwerp waar je heel makkelijk een mening over kunt hebben en als wetenschapper word je al snel overruled. Maar wetenschappers doen niet zomaar een dierproef voor de lol, er wordt heel zorgvuldig gewerkt. De regels zijn streng en het is regeltechnisch bijna eenvoudiger om iets in mensen te testen dan om een dierproef te mogen doen. Wat we ook niet moeten vergeten zijn de dierproeven voor de diergeneeskunde, dat veld is in Nederland van ongelooflijk hoog niveau. Bijna iedereen heeft wel een huisdier waar we goede zorg voor willen. Maar eigenlijk is de discussie niet goed te voeren vanwege de overheersende opinie.’