Alle partijen, dus óók die uit de fossiele industrie, zijn nodig om de energietransitie te laten slagen, vinden Victor van der Horst, Marc Koper en Sense Jan van der Molen van de Universiteit Leiden.
Je hoort weinig meer over zure regen of het gat in de ozonlaag. Dat komt doordat beide problemen zijn aangepakt via vruchtbare samenwerkingen tussen wetenschappers, overheid én industrie. Ook voor het oplossen van de grote, wereldwijde klimaatproblemen waarmee we nu te maken hebben, zijn alle partijen noodzakelijk.
Niet iedereen is het daarmee eens. Aan onze instelling, de Universiteit Leiden, wordt gediscussieerd over de vraag of universiteiten alle banden met bedrijven in de fossiele industrie moeten verbreken. De universiteitsraad, bestaande uit studenten en medewerkers, adviseerde begin deze maand om dat inderdaad te doen. Dat gebeurde na stevige aansporing door onze Leidse collega’s Korsten, Kroes en Schaafsma in NRC (17 jan jl.).
Wij, twee hoogleraren en een student in de bètawetenschappen, vinden deze stap ondoordacht. De universiteitsraad hoopt dat het doorsnijden van de banden de brandstofbedrijven dwingt om drastisch te vergroenen. Maar de energietransitie is zo complex en grootschalig, dat werkelijk alle partijen mee moeten doen om haar te versnellen. Ook de brandstofbedrijven.
Academisch onderzoek genereert continu nieuwe ideeën en technologieën die onze economie en samenleving kunnen helpen vergroenen. Academische uitvindingen hebben echter alleen impact op het klimaatprobleem als we vervolgens kunnen opschalen, dat wil zeggen: overgaan tot massaproductie. Een stukje olievrij plastic kan prima gemaakt worden in een klein lab, net als een gasflesje met groene waterstof. Maar pas als we miljarden kilo’s duurzaam plastic en waterstof kunnen produceren, pakken we de uitstoot werkelijk aan.
Om deze reden is samenwerking tussen universiteiten en commerciële partijen zo belangrijk. Alleen de brandstofindustrie heeft de expertise, de kennis en het kapitaal om de benodigde grote fabrieken te bouwen, bijvoorbeeld voor waterstof. Door zo samen te werken is er al veel bereikt; meer dan veel mensen beseffen. In 2023 was ongeveer de helft van de Nederlandse elektriciteit afkomstig van duurzame bronnen. Een direct gevolg van universitair en industrieel onderzoek in het recente verleden.
Voor alle duidelijkheid: een van de auteurs van dit stuk, Marc Koper, zit in samenwerkingsprojecten waarbij ook Shell betrokken is. Sommige onderwerpen waar bedrijven onderzoek naar doen, liggen in het verlengde van zijn eigen onderzoek naar verduurzaming. Alleen via een onderzoeksconsortium opgezet door NWO (de Nederlandse onderzoeksfinancier) krijg Kopers onderzoeksgroep indirecte financiering van bedrijven. Hij is er oprecht van overtuigd dat hij een betere en effectievere bijdrage kan leveren aan vergroening dankzij de samenwerking.
’Alleen de brandstofindustrie heeft de expertise, de kennis en het kapitaal om de benodigde grote fabrieken te bouwen’
Natuurlijk begrijpen wij de scepsis bij onze collega’s richting de fossiele industrie. Wij pleiten daarom voor de aanpak van de ‘wortel en de stok’. De wortel staat voor samenwerking en perspectief, waarbij brandstofbedrijven met wetenschappers mogen werken om duurzame sleuteltechnologie beschikbaar te maken voor de samenleving.
De corrigerende stok is echter ook nodig. De terechte terughoudendheid over de fossiele industrie, die aandeelhouderswaarde vaak boven klimaat stelt, moet worden omgezet in duidelijke richtlijnen. Eisen stellen is legitiem en mogelijk: bedrijven mogen samenwerking niet als reclame gebruiken (kortom, een verbod op greenwashing), samenwerking mag alleen als de energietransitie ermee is gediend en fossiele bedrijven moeten zelf ook serieus investeren in duurzaam onderzoek.
Samen met het ombouwen van fossiele subsidies naar groene subsidies, liefst op Europees niveau, is dit een veel effectievere weg naar vergroening. Het domweg verbieden van samenwerkingen is onverstandig. Het werkt averechts. Niet alleen omdat we daarmee opschaling vertragen, maar ook omdat we zo de opwaartse cyclus van wetenschap en technologie doorbreken. En die willen we in het geval van het klimaat nou juist versterken.
Daarnaast schept zo’n verbod een gevaarlijk precedent. Want met wie mag de academische wereld dan ook niet meer samenwerken? Met banken? Of de farmaceutische industrie? Met China? Of de Verenigde Staten?
Wij willen de huidige discussie over universitaire samenwerkingen met fossiele bedrijven aangrijpen om duidelijke spelregels op te stellen. Regels die eventueel ook kunnen worden toegepast op samenwerking met andere industrieën. Laten we niet alles verbieden, maar kiezen voor een weloverwogen aanpak, die voorbij de (begrijpelijke) emotie gaat. Laten we de wetenschap niet beperken, maar juist versterkt inzetten om de grootste uitdaging in eeuwen aan te pakken – in samenwerking met alle partijen. Doen we dit niet, dan schaden we onszelf en het klimaat veel meer dan we denken.
Victor van der Horst is student wiskunde, Marc Koper is hoogleraar katalyse en oppervlaktechemie, Sense Jan van der Molen is hoogleraar fysica van de gecondenseerde materie; alledrie aan de Universiteit Leiden. Deze bijdrage verscheen eerder in NRC op 26 februari 2024.
1 Opmerking van een lezer