Enigszins bizar openluchtmuseum voor procestechnologie en apparatenbouw kan meer bezoekers gebruiken… en wat meer elan.
Wie bij een chemiemuseum denkt aan vitrines vol laboratoriumglaswerk en vergeelde boeken, komt in het Duitse Merseburg bedrogen uit. Want het Deutsches Chemie-Museum eert niet zozeer de chemie als wel de chemische industrie. Vitrines hebben ze er niet: honderden bejaarde pompen, kleppen, roerwerken en complete reactoren staan gewoon opgesteld in de buitenlucht.
Als we er arriveren, op een snoeihete zomermiddag, staat het hek open maar er is geen mens te bekennen. Aan een sculptuur hangt alleen een bordje ‛melden bij de infobalie’. En daar treffen we Frau Herzig, de vrijwilligster van dienst, die meteen bereid is om haar kantoortje op slot te doen en een uitgebreide rondleiding te verzorgen.
Erfgoed
Rond Merseburg, in de deelstaat Sachsen-Anhalt, lag ooit een van de grootste chemische industriecomplexen ter wereld. Het begon in 1916, toen er onder regie van BASF en de latere Nobelprijswinnaar Carl Bosch een van ‛s werelds eerste ammoniakfabrieken verrees. Dicht bij een bruinkoolgroeve, en ver van de locaties waar de Eerste Wereldoorlog aan de gang was. Later werden de Leuna-Werke (genoemd naar een dorpje vlakbij) uitgebreid met installaties voor de productie van synthetische benzine uit bruinkool. Bij Schkopau, een paar kilometer verderop, ontstonden de Buna-Werke die in eerste instantie kunstrubber maakten uit butadieen.
Auferstanden aus Ruinen groeide de chemische activiteit na de Tweede Wereldoorlog pas echt hard, vooral dankzij de opkomst van kunststoffen. Op het hoogtepunt moeten bij de Volkseigene Betriebe, Oostduits jargon voor staatsbedrijven, bijna 50.000 mensen hebben gewerkt. Maar dat kwam vooral doordat het DDR-regime de zwaar vervuilende en deels overjarige bedrijfstak kunstmatig in leven hield.
Bekijk in volledig scherm voor de bijschriften.
Na de Duitse hereniging in 1990 was het snel afgelopen. In een poging zo veel mogelijk werkgelegenheid te redden, werden de fabrieken per stuk verkocht aan westerse concerns. De olieraffinaderij bij Leuna werd herbouwd en een klein deel van de chemie gemoderniseerd, maar het meeste ging plat en nieuwe bedrijvigheid kwam er maar beperkt voor in de plaats.
In een sfeer van hoop en vrees groeide het besef dat een uniek stuk industrieel erfgoed verloren dreigde te gaan. Onder de bezielende leiding van prof. Klaus Krug van de Technische Hochschule Merseburg, chemisch technoloog en liefhebber van techniekgeschiedenis, ontstond in 1993 een Förderverein “Sachzeugen der chemischen Industrie” die markante componenten van gesloopte fabrieken veilig wilde stellen. Een paar jaar later resulteerde dat in een Technikpark naast de hogeschool: het huidige Chemie-Museum.
Een vleugje Ostalgie
Frau Herzig blijkt zelf wachtchef te zijn geweest bij de Buna, en blikt met enige weemoed terug: ‛Twaalf uur op en twaalf uur af in de ploegendienst, maar de kinderopvang was goed geregeld en de sociale voorzieningen waren tenminste gratis.’ In 1997 verloren zij en vrijwel al haar collega’s hun baan toen de nieuwe eigenaar, Dow Chemical, besloot dat de meeste producten niet meer in het portfolio pasten – volgens haar was echt niet alles technisch achterhaald.
Herzig is enthousiast over de museumcollectie, en ze weet er veel van af. Vol trots toont ze het pronkstuk, een 8,5 meter hoge zuigerpomp uit 1925 die tot 1986 de gaskringloop binnen een Haber-Bosch-ammoniaksynthese op 240 bar mocht houden. Compleet met ééncilinderstoommachine en een vliegwiel van vijf meter. ‛Op school leren ze niet eens meer waar zo’n vliegwiel voor dient’, moppert Herzig, waarna ze met een lawaaiige hulpmotor het monster langzaam in beweging zet.
Naast het speciaal hiervoor gebouwde pomphuis staat een ammoniakfabriek uit die tijd, opgebouwd uit restanten van een vijftal installaties.
Ook het bedieningspaneel is gereconstrueerd, achter een dikke muur met kijkgaten want in het begin ging het wel eens mis. Herzig wijst op een reeks historische gaatjes in de hogedrukreactor: ‛In die tijd gebruikten ze koolstofhoudend staal en de koolstof reageerde met waterstof. Bosch liet de reactoren van binnen bekleden met een laagje weekijzer, dat er ongevoelig voor was. Het beetje waterstof dat er doorheen diffundeerde, kon via de Bosch-Löcher ontwijken zonder verdere schade aan te richten.’
Bekijk in volledig scherm voor de bijschriften.
Het is de enige min of meer complete fabriek binnen de collectie, die verder vooral losse apparaten omvat. Verpompen onder hoge druk is een terugkerend thema. Als laatste aandenken aan het nu totaal vergeten Bergiusproces ligt er een Kohlebreipresse uit 1927, die een mengsel van bruinkoolpoeder, zware olie en ijzerpoeder samenperste tot 220 bar als eerste stap om er benzine van te maken.
Een andere enorme pomp blijkt van 1921 tot 1991 een koper(I)carbonaatoplossing te hebben samengeperst die, in een vroege incarnatie van pressure swing absorption, bij 240 bar koolstofmonoxide moest verwijderen uit synthesegas.
Naast de ammoniakfabriek ligt een elektrische Maulwurfpumpe, letterlijk mollenpomp, die vanaf de jaren 30 de stoompompen begon te vervangen. Om lekkage te voorkomen zat de elektromotor geheel ingebouwd in het hogedrukgedeelte. Net als bij de meeste andere museumstukken staat er een groot bord naast dat de werking nauwkeurig uitlegt, op een niveau dat verraadt dat ingenieurs het laatste woord hebben gehad.
Een eindje verderop staan drie verschillende elektrolyseprocessen voor chloorproductie opgesteld: een met kwikamalgaam, een met asbest/teflondiafragma’s en een met een relatief modern kationdoorlatend membraan.
Een van de grootste objecten is een productielijn voor rubberfolie. ‛We mochten hem gratis meenemen maar waren wel 24.000 D-mark [€12.000 euro, red.] kwijt aan het transport’, vertelt Herzig.
Bekijk in volledig scherm voor de bijschriften.
Daarnaast staat een bescheiden destillatiekolom representatief te wezen voor het uiterlijke beeld van de chemische industrie. Hij stamt uit 1936 en is in Schkopau zo’n 60 jaar lang voor van alles gebruikt. Elders op het terrein liggen restanten van PE- en PVC-polymerisatiereactoren, onderdelen van zeoliet- en calciumcarbidefabrieken, een assortiment warmtewisselaars, kortom te veel om op te noemen.
De informatieborden duiken tamelijk diep in de chemische technologie. Lang niet iedereen zal er iets van begrijpen. Maar er is wel een béétje moeite gedaan om het geheel op te leuken voor het grote publiek. Zo is de collectie roerwerken gerangschikt om te werken als zonnewijzer. Hier en daar kom je ‛Schrottis’, tegen, uit restanten in elkaar gelast door de lokale kunstenaar Bernd Eichardt. En ergens is een ‛oude smidse’ gebouwd die niet veel met chemie heeft te maken maar het volgens Herzig erg goed doet bij de kids.
Toekomst?
Een aparte ervaring is dit museum zeker. Maar als we teruglopen naar de bushalte, heel toepasselijk tegenover het arbeidsbureau, vragen we ons af of het concept veel toekomst heeft. Herzig liet doorschemeren dat professor Krug in het begin veel wist los te praten bij alle mogelijke instanties. Maar Krug is inmiddels de tachtig gepasseerd, het elan lijkt een beetje weggezakt en - vooral - de geldstroom opgedroogd. Veel apparaten zijn duidelijk toe aan een nieuw verfje en misschien wel een dak boven het hoofd - zo’n rubberfolielijn is duidelijk ontworpen om binnen te staan. Hier en daar mist al wat koper: ‛Ze stelen hier als de raven’, klaagt Herzig.
De afgelopen jaren hebben studenten van de hogeschool de mogelijkheden verkend voor een Erlebniswelt Chemie, met onder meer een tot chatbot omgetoverde Schrotti. De uitkomsten bleven helaas een beetje vaag. En je kunt je afvragen of het museum überhaupt niet te ver af staat van de hedendaagse chemische praktijk om de jeugd te inspireren - aan het Schülerlabor oftewel scholierenlab, elders op de campus, heb je wat dat betreft waarschijnlijk meer.
Mocht ooit in Rotterdam of Antwerpen ruimte ontstaan voor een chemiemuseum, dan zullen we het misschien anders moeten aanpakken. Heeft iemand een idee?
Nog geen opmerkingen