Joris Sprakel ziet wetenschap als een buffet met heel veel lekkere dingen
Joris Sprakel zoekt de uitdaging in experimenten die anderen te veel gedoe vinden. ‘Er worden altijd nieuwe dingen mogelijk als je mensen bij elkaar zet.’
Wie zoekt naar de rode draad in het onderzoek van Joris Sprakel (40), hoogleraar fysische chemie van zachte materialen aan Wageningen University and Research (WUR), wordt uit zijn publicatielijst niet veel wijzer. Er komt van alles voorbij, van opdrogende verf tot de krachten die spelen in plantencellen. Die variatie is precies waarin hij goed gedijt. ‘Ik heb een brede interesse en ik raak snel verveeld.’ Dingen zichtbaar maken, komt echter wel vaak naar voren. Niet alleen op het moleculaire, maar ook op het menselijke vlak.
Is er een verbindend element in je onderzoek?
‘Die vraag krijg ik natuurlijk wel vaker en iedereen ziet er iets anders in. Ik heb zelfs weleens het verwijt gekregen dat mijn onderzoek ‘schizofreen’ is. Veel chemici vinden het lastig dat ik wel moleculen maak en gebruik, maar geen chemische achtergrond heb. Ik ben als ingenieur opgeleid in de levensmiddelentechnologie, toen heb ik een chemisch promotieonderzoek gedaan gevolgd door twee natuurkundige postdoc-posities. Dat maakt mij lastig te plaatsen en ik ben zelf ook helemaal niet geïnteresseerd in hokjes.’
‘Ik ga geen dertig jaar aan een Grote Vraag werken’
Maar volgens je leerstoel werk je aan ‘fysische chemie van zachte materialen’. Dat zegt toch wel iets.
‘Nou, dat is nog steeds een heel breed onderwerp hoor. Eigenlijk zijn zachte materialen alles wat niet een keiharde vaste stof is en ook geen gas. In tegenstelling tot kristallen en gassen is van zachte materialen het gedrag niet te voorspellen. Je krijgt meteen last van complexiteit, omdat de moleculen in verschillende stappen structuren vormen op grotere lengteschalen en dat wordt uiteindelijk een materiaal dat bepaald gedrag laat zien. Maar vanuit alleen de molecuulstructuur kun je dat nooit voorspellen, het gaat om al die stappen daar tussenin. Dat vind ik fascinerend. Een heel kleine verandering op het moleculaire niveau kan een enorm groot effect hebben op het niveau van het materiaal. Een ongrijpbaar fenomeen.’
Hoe kies je binnen dit brede gebied de vragen waaraan je wilt werken?
‘Ik ben geen wetenschapper die een Grote Vraag heeft en daar vervolgens dertig jaar aan gaat werken. Voor mij is wetenschap als een buffet met heel veel lekkere dingen. Ik schep dan niet mijn bord vol met slechts één gerecht, maar wil van alles een beetje proeven. Ik laat me sterk leiden door wat er op mijn pad komt.’
En wat komt er zoal voorbij?
‘Ik werk bijvoorbeeld samen met de restauratieateliers van het Rijksmuseum aan het gedrag van verf en oplosmiddelen. Ze willen graag weten waar het oplosmiddel allemaal gaat zitten tijdens het schoonmaken en restaureren van schilderijen en de vraag aan ons was of we dat zichtbaar kunnen maken. Dat is geen eenduidig probleem, je moet creatieve experimenten bedenken om zo’n vraag aan te pakken en dat maakt het interessant voor mij. Ik ben een experimentalist en ik vind het leuk om uit verschillende hoeken iets te halen om het probleem op te lossen.’
‘Ik wil weg van al het papers turven en binnengehaald geld tellen’
‘Doordat ik breed kijk en veel interesses heb, merk ik ook dat ik vaak kruisverbanden zie die anderen niet zien. En als je dan een oplossing hebt, ontdek je eigenlijk altijd weer nieuwe verbanden. Uiteindelijk zijn er niet zoveel natuurwetten, maar die gelden wel overal. Dan kijk ik naar de methode die we hebben ontwikkeld om het drogen van verf te bestuderen en dan zie ik ook mogelijkheden om die te gebruiken in de proceskunde, of in medische imaging om de bloedsomloop te volgens of te bestuderen hoe vloeistoffen in plantencellen stromen. Hierdoor werk ik nu ook samen met een onderzoeksgroep die werkt aan plantenziektes. Wetenschap is niet rechtlijnig, onderweg kom je allerlei zijpaden tegen die je kunt volgen. Ik probeer ervoor te zorgen dat er veel zijwegen zijn, dat werkt voor mij het best.’
Dat vraagt wel om een onderzoeksgroep die van alles in huis heeft.
‘Een diverse onderzoeksgroep is heel belangrijk. In mijn groep zitten mensen met verschillende specialisaties, opleidingen en achtergronden. Als je zo’n gevarieerde groep hebt, dan gaan er kruisbestuivingen ontstaan die je vooraf niet kunt uittekenen. Ik ben ervan overtuigd dat er altijd weer nieuwe dingen mogelijk worden als je verschillende mensen bij elkaar zet. En vaak nieuwe dingen doen, niet specialiseren, dat werkt voor mij het best om mijn vaardigheden het meest tot nut te laten zijn. Dat zoekende, dat heb ik overigens altijd al gehad, ook in mijn persoonlijke leven. Dat ik homoseksueel ben heeft daar zeker mee te maken. Dat dwingt je om te zoeken en na te denken over je plek in de maatschappij en hoe je je verhoudt tot anderen. Ik vind het fijn om anderen te kunnen helpen. Zeker als je methodeontwikkeling doet of een nieuw apparaat bouwt, dan is dat ook een service naar andere onderzoekers.’
Wie nieuwe methodes ontwikkelt en daardoor aan veel verschillende onderwerpen werkt zonder een duidelijke specialisatie, heeft vaak meer moeite om financiering te krijgen. Merk jij dat ook?
‘Ja, ik heb nou eenmaal een brede interesse en dat werkt soms tegen je als de leden van beoordelingscommissies alleen vanuit hun eigen discipline denken. Aan het begin van mijn loopbaan nam ik in mijn keuze voor onderwerpen steeds mee of het goed zou scoren. Je staat onder enorme druk, zeker tijdens een tenuretrack, om veel papers te publiceren in de belangrijke tijdschriften en om veel beurzen binnen te halen. Nu ik mijn vaste positie heb, laat ik dat los en denk ik veel meer over wat ik interessant en relevant vind. Dat is een enorme luxe en dat komt ook met een verantwoordelijkheid om het eerlijke verhaal vaker te laten zien.’
Hoe bedoel je?
‘We zien alleen maar de succesverhalen, ook in dit blad. Je krijgt aandacht als je een grote beurs binnenhaalt of een prijs krijgt. Ik vind het belangrijk dat we vooral de jonge mensen in de wetenschap laten zien dat je niet faalt als je geen prijs krijgt, als je niet een keer in een C2W of MeMo staat. Ik probeer echt open te zijn naar mijn groep en te laten zien dat ik ook weleens twijfel, of teleurgesteld ben, of me afvraag of ik mijn werk wel goed doe. Wetenschap is bij uitstek mensenwerk en er zijn veel wegen die naar Rome leiden. Je kunt er op verschillende manieren komen en dat is goed.’
Hoort dat voor jou ook bij de discussie over diversiteit die nu in de wetenschap speelt?
‘Ja, in de wetenschap is die discussie nog heel erg gericht op een betere man-vrouwbalans. Dat is ook hard nodig, maar ik blijf het raar vinden dat we diversiteit als een eenvoudig binair gegeven zien. Ik vind het besluit van de Technische Universiteit Eindhoven om vacatures eerst alleen op te stellen voor vrouwen een dappere stap, maar wat gaan we dan daarna doen? Mogen dan een tijdje alleen homo’s solliciteren en dan alleen mensen met een migratieachtergrond? Juist wetenschappers zouden toch moeten inzien dat diversiteit om meer draait dan het afvinken van hokjes? Dat ook de verschillende manieren waarop mensen werken, waar ze de nadruk op leggen en welke rol ze willen vervullen binnen de universiteit, allemaal meetellen. Daar moeten we het veel meer over hebben.’
Daar wordt toch ook veel over gediscussieerd, over hoe we de prestaties van wetenschappers moeten beoordelen. Waar zie jij de oplossing?
‘Mensen opleiden is voor mij de primaire taak van een universiteit. Nu wordt kennis gezien als ons belangrijkste kapitaal, maar daar ben ik het niet mee eens. De mensen die wij opleiden zijn het belangrijkste kapitaal, dat is wat wij als universiteit bieden aan de maatschappij. Daarom wil ik weg van al het papers turven en binnengehaald geld tellen. We zijn het proces uit het oog verloren, terwijl dat nou juist het unieke is van wetenschap. Wij begeleiden jonge, heel intelligente mensen op zo’n manier dat hun intellectuele capaciteit tot volle uiting en volledig benut kan komen. Daar moet het over gaan, dat is wat we doen.’
Maar wat betekent dat in de praktijk?
‘Te vaak kom ik nog de houding tegen dat je promovendi kunt zien als sinaasappels die je flink moet uitpersen. Daar worden ze hard van en dat is goed. Dat soort ideeën zijn niks voor mij. We kunnen wel wat aardiger zijn naar elkaar. Ik ben zelf nog nooit in mijn loopbaan onheus bejegend vanwege mijn geaardheid. Nog nooit. Maar toch ben ik gevoeliger voor signalen, omdat het elders wel gebeurt. Door mijn persoonlijke ervaringen weet ik dat je makkelijk buiten de boot kunt vallen. Die gevoeligheid hebben natuurlijk veel meer mensen, om allerlei verschillende redenen. Daarom vind ik dat we wel aardiger kunnen zijn, zeker voor jonge mensen die nog aan het begin van hun carrière staan. Je weet namelijk niet wat er allemaal speelt in iemands leven.’
Wetenschappers moeten zich meer bewust zijn van hun invloed op dat vlak.
‘Als wetenschapper mag je elke dag doen wat je leuk en interessant vindt, omdat de maatschappij je die vrijheid geeft. Ik ben daar heel dankbaar voor, maar te weinig wetenschappers beseffen hoe bevoorrecht we zijn. Daarbij hoort de verantwoordelijkheid om goed na te denken over je positie en je uit te spreken.’
Joris van Sprakel
2019-heden: hoogleraar fysische chemie van zachte materialen, Wageningen University & Research (WUR)
2017: Vidi-beurs
2016: universitair hoofddocent, WUR
2011: Veni-beurs, universitair docent, WUR
2009-2011: postdoc Harvard University, Rubicon-beurs
2009: promotie WUR, cum laude
Nog geen opmerkingen