In hoeverre kun je drugs- en voedseltests verplaatsen van het lab naar het veld? Met de huidige handhelds kunnen zelfs leken een eind komen. Maar experts laten doorschemeren dat het experimentele stadium nog lang niet voorbij is.
‘Wij willen weten of we met de huidige stand van mobiele technologie verantwoorde antwoorden kunnen genereren voor onze ketenpartners’, begint Arian van Asten, van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). We treffen hem tijdens een sessie in Den Haag met collega’s van het voedingsveiligheidslab RIKILT, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) en het Douane Laboratorium, die hun eigen handheld-meetapparatuur hebben meegebracht. Als gastheer heeft het NFI meetopdrachten in de criminele sfeer uitgezocht; twee maanden eerder ging het bij RIKILT over melamine in melkpoeder en vervalste whisky.
Nu doe je zoiets nog in gespecialiseerde labs, met high-end instrumentatie. Meten in het veld en digitale data naar het lab sturen in plaats van fysieke samples, zou veel sneller en efficiënter zijn. In het ideale geval laat je het veldwerk daarbij over aan mensen zonder chemische achtergrond. Ooit leek zoiets een verre droom, maar de laatste jaren gaat het ineens hard met de draagbare Raman- en nabij-infraroodspectrometers. Zo hard dat de vraag wat je er precies mee kunt nog wacht op een goed onderbouwd antwoord.
‘Vandaag maken we gebruik van elkaars kennis en apparatuur om dieper te graven en te kijken naar de meerwaarde’, vertelt Van Asten. ‘We kunnen hier verschillende versies uitproberen en combineren met allerlei technieken. Voor een lab op zichzelf is dat bijna ondoenlijk.’
Bewijswaardig
Veldwerk overlaten aan niet-experts doet het NFI al. Van Astens collega Rik Walinga legt uit dat Nederland elf politie-eenheden kent, elk met een eigen team Forensische Opsporing (FO, in het jargon) met eigen onderzoeksruimtes. Als er drugs in het spel zijn, moet het wettige bewijs echter van een geaccrediteerd lab komen. Tot nu toe besliste de FO-medewerker op basis van diverse kleurtestjes of hij een sample moest doorsturen. Bij het NFI ging het dan de molen in en zo duurde het ruim drie weken eer de politie wist waar ze aan toe was.
Het NFiDENT-proces biedt de mogelijkheid daar één dag van te maken. Het NFI verhuurt robuuste gaschromatografen (GC-MS) aan de teams FO, waarvan er inmiddels vijf meedoen. Het NFI ontwikkelde gevalideerde kleurtests om te voorkomen dat een sample de apparatuur kan beschadigen. Als de FO-medewerkers tevreden zijn met een meetresultaat, sturen ze het via een beveiligde verbinding naar het NFI, waar een expert de meetkwaliteit beoordeelt en nog diezelfde dag zijn rapport digitaal terugstuurt. Dat rapport is ‘bewijswaardig’ en acceptabel voor de rechter. Het NFiDENT-proces is gevalideerd voor cocaïne, amfetamine, MDMA en heroïne, samen goed voor 80 % van de Nederlandse markt voor harddrugs. Elke deelnemende eenheid mag conform het afgesproken service level agreement GC-spectra insturen.
Walinga spreekt van een wereldprimeur. ‘Bij presentaties in de VS kregen we de vraag: ‘Do you really trust the police?’ In Nederland is dat geen issue.’ En Van Asten vult aan: ‘Het Nederlandse rechtssysteem staat open voor innovatie. In de VS of het Verenigd Koninkrijk is dat veel lastiger.’
Screenen
NFiDENT is de eerste toepassing van het Remote Forensics-platform dat de toepassing van mobiele meettechnieken moet vereenvoudigen. Nu is dat nog een bescheiden keteninnovatie-initiatief (politie – NFI – Openbaar Ministerie), maar de bedenkers zouden het graag landelijk uitrollen. ‘We zitten allemaal op schatjes en met het platform wordt dat één grote schat’, stelt Walinga.
‘Zo weinig mogelijk knoppen en gemakkelijke software’
Een punt wordt dan wel dat elk lab andere toepassingen voor ogen heeft. Bij het NFI ligt de nadruk op bewijswaardigheid, elders denken ze eerder aan indicatief gebruik. Zo zoeken douanemensen zélf in het veld naar verdovende middelen. ‘Sommigen gebruiken daarbij al Raman-laserapparatuur’, vertelt Marcel Heerschop van het douanelab. ‘Zo krijgen we tenminste geen melkpoeder of poedersuiker meer binnen omdat collega’s denken dat het cocaïne is.’
Yannick Weesepoel, voedselauthenticiteitsspecialist bij RIKILT, ziet weer andere uitdagingen. ‘Drugs bestaan meestal uit één actieve stof en een of twee vulmiddelen, maar voedsel bevat water, eiwitten, koolhydraten en vetten. Het kan nat of droog zijn, en wel of niet homogeen. Wij gebruiken nog geen handhelds. We zien wel mogelijkheden om er voorselectie mee te doen: in een haven staan tien containers met kippenvlees, de inspecteur moet er in een half uur doorheen, uit welke container neemt hij samples?’ Als eerste test wil hij iets simpels implementeren rond het illegaal bijkleuren van tonijn. ‘Consumenten zien het verschil niet, rood is rood, een inspecteur echter wel. Geef hem een kleurscannertje mee en hij kan beoordelen of dat werkt. Daarna kun je dingen uitproberen die wat meer onzichtbaar zijn.’
Het RIVM redeneert ook zo, aldus wetenschappelijk medewerker Peter Keizers. ‘Bij geneesmiddelen en medische hulpmiddelen willen we een voorselectie maken van wat de inspecteur naar ons lab stuurt. We gebruiken al een paar jaar een aantal handheldapparaten. We zijn er bijvoorbeeld mee naar apothekers en groothandels geweest. Met zo’n handheld kun je de authenticiteit van hun producten heel eenvoudig toetsen, mits je van tevoren weet waar je naar zoekt en in een specialistisch lab een database maakt.’
Foolproof
Bediening van specialistische apparatuur door niet-chemici vraagt wel een hoge mate van gebruikersvriendelijkheid. ‘Software van GC-MS-fabrikanten snap je na een aantal dagen cursus nóg niet helemaal’, stelt Walinga. ‘Voor de toepassing in het NFiDENT-proces is die té uitgebreid en lastig in te passen in het hele proces van sampleregistratie tot oplevering van het rapport, ook al bestaat de doelgroep uit FO-medewerkers met redelijk veel kennis.’ Het NFI schreef daarom vervangende software die van analyses uitvoeren een simpele invuloefening maakt, en die ervoor zorgt dat het hele proces geborgd is.
Handhelds voor leken moeten al helemaal foolproof zijn. ‘Zo weinig mogelijk knoppen en gemakkelijke software’, wil Keizers. ‘Liefst in de vorm van een appje, iedereen met een smartphone kan daarmee uit de voeten. En voldoende controles inbouwen. Zorgen dat zo’n spectrometertje pas werkt nadat je een validatieknop hebt ingedrukt.’
Van Asten bevestigt dat kwaliteitsborging afhangt van ‘dingen onder de motorkap’. ‘Je ziet bijvoorbeeld dat spectrometers áltijd een resultaat opdiepen uit hun stoffenbibliotheek. Ook als een chemicus meteen ziet dat het een rommelspectrum is. Zo’n apparaat zou zelf moeten aangeven dat het resultaat niet bruikbaar is.’
Expertise
Hoe simpel het kan worden, zie je aan de SCiO: een draadloze NIR-spectrometer, formaat lucifersdoosje. Hij kost maar $ 250 en de Israëlische start-up, die hem via crowdfunding in de markt heeft gezet, wil de onderliggende database vullen door grote aantallen kopers te verplichten hun meetgegevens in de cloud te parkeren. Bewijswaardig wordt zoiets nooit, maar alle aanwezigen zijn het erover eens dat de SCiO nuttig kan zijn voor een eerste screening, met name van poeders. Mits je vooraf enig idee hebt van de samenstelling, weet Heerschop. ‘Als je magere melkpoeders meet op de ijklijn van volle melkpoeders, krijg je al onzinnige resultaten’.
En wat blijft er dan over voor de échte analytici? ‘Het lijkt beangstigend, maar ons specialisme moet zitten in de methode’, besluit Van Asten. ‘Wend je expertise op een andere manier aan. Jij draait aan de knoppen, jij moet methodes ontwikkelen waarmee iemand anders zijn werk kan doen.’
Nog geen opmerkingen