Het Netherlish moet verdwijnen, daar ben ik het mee eens. Het is een onkruid dat slechts met een harde aanpak kan worden uitgeroeid. Maar toevlucht nemen tot onze eigen taal is de distel vervangen door de brandnetel.

Wie zich niet kan voorstellen dat Nederlanders bizarre taalfouten maken, moet het boekje I always get my sin lezen, een grappige collectie uitspraken opgetekend in het bedrijfsleven (onlangs aangevuld met I always get my sin, too – er is nog veel werk te verrichten). Wij overschatten onze Engelse spreekvaardigheid, zoveel is zeker. Toch betekent dat niet dat ons Engels slecht is in vergelijking met andere landen. De gemiddelde Nederlandse wetenschapper kan zich op congressen beter verstaanbaar maken dan zijn collega uit Frankrijk, Italië, misschien zelfs Schotland.

Scholing

Aan de TU München geef ik sinds kort het college English Presentation Skills aan gevorderde bachelors en beginnende masterstudenten. Presenteren is vooral veel oefenen. Eerst om je spreekangst te overwinnen, daarna begint de ontwikkeling van een eigen stijl.

Spreken in het openbaar is eigenlijk een kunst op zich. Het is een combinatie van talent en oefening, heel veel oefening. Wie eenmaal in zijn eigen taal goed kan spreken, kan dat ook in het Engels leren doen. Met behoud van humor, spitsvondigheid en spontaniteit. Maar dat krijg je niet in een reeks van twaalf colleges voor elkaar.

Het beste is om als student, promovendus of postdoc een paar jaar naar Engeland of de VS te gaan. Dan leer je niet alleen in het Engels denken, maar ook dromen. Voor de thuisblijvers geldt: zo veel mogelijk blootstelling aan de Engelse taal, en de universiteit moet daarvoor (deels) verantwoordelijk gesteld worden.

In Zweden, waar het Engelse taalonderwijs sowieso op een hoger niveau staat dan hier, worden veel colleges in het Engels gegeven. Ook aan Nederlandse universiteiten gebeurt dat steeds vaker, met name in de masterfase. Het manco is echter dat niet alle docenten in staat zijn dit op een acceptabel niveau te doen. Daarom moet er niet alleen aandacht aan het Engels van de student worden besteed, maar ook aan dat van de docent, bijvoorbeeld met taalcursussen, buitenlandse uitwisselingen of hulp bij de ontwikkeling van lesmateriaal.

Na het afstuderen of promoveren houdt het leren van Engels natuurlijk niet op. Een vreemde taal moet je onderhouden, zoals je ook een tuin regelmatig opnieuw moet beplanten en van onkruid ontdoen. In de academische wereld moet Engels spreken de norm zijn, bij lezingen en bij besprekingen. Het is geen betutteling van onze buitenlandse collega’s die het Nederlands niet machtig zijn, het is een oefening voor onszelf, het is onkruid wieden, hoewel de meesten onder ons dat niet inzien. Het is trouwens ook een goede Engelse taaloefening voor de Roemeense, Chinese of Zimbabwaanse promovendi die op het instituut rondlopen. Laat hen maar Nederlands leren in de kroeg.

Allochtonen

De Nederlander ergert zich – terecht misschien – aan allochtonen die nauwelijk Nederlands spreken. Een buitenlandse promovendus is echter geen allochtoon, daar ligt het verschil met een buitenlandse conciërge. De conciërge is hier permanent, hij zal de komende 20, 30 jaar gevonden paraplu’s bewaren en met sleutelbossen door het instituut lopen. De promovendus is een jobhopper. Hij slaat zijn vleugels uit, gaat op zoek naar postdocposities in de VS, naar banen bij het Europese bedrijfsleven. En daar zal hij veel meer problemen mee hebben wanneer wij hem Nederlands leren in plaats van Engels.

Steven Verhelst, groepsleider Technische Universität, München

Bron: C2W10, 16 mei 2009

Onderwerpen