Nu ruim een jaar is het PFAS-onderzoek bij RIVM in volle gang. Met onderzoeker Arjen Wintersen blikken we terug op de gang van zaken en tevens praat hij ons bij over de recente bevindingen. ‘Ik hoop dat de discussie nu eindelijk geluwd is.’

In de zomer van 2019 stond voor veel mensen vanuit het niets opeens PFAS op de kaart. Het probleem draait om de voor het milieu- en de volksgezondheid niet volkomen veilige poly- en perfluoralkylstoffen, grond die er mee vervuild is en het ontbreken van voldoende achtergrondinformatie om de situatie goed te kunnen inschatten. De politiek reageerde acuut en resoluut en kwam met een harde eis van niet meer dan 0,1 µg PFAS/kg droge stof – de zogenoemde achtergrondwaarde – voor te verplaatsen grond.

Als Arjen Wintersen, coördinator van het onderzoek naar PFAS in grond en grondwater binnen het RIVM, terugkijkt op die periode dan vraagt hij zich hardop af of deze haast wel nodig en zinvol was. ‘Vanuit het RIVM waren er toentertijd oprecht weinig zorgen over de diffuse waardes die we toen in handen hadden. Maar in ons land geldt de zorgplicht en daardoor moet je direct in actie komen als je iets op het spoor komt, in dit geval met PFAS-vervuilde grond. Wat als we met elkaar een redelijke termijn hadden afgesproken waarbinnen duidelijkheid moest komen over de tijdelijke achtergrondwaarde? Waardoor niet alleen het RIVM, maar bijvoorbeeld ook de contractlabs de tijd hadden gekregen om zich goed te preparen.’

Ringonderzoek

Want door de in allerijl uit de kast getrokken norm kwam niet alleen de bouw- en de baggerwereld stil te liggen, ook de contractlaboratoria – waaraan de Nederlandse overheid onder meer het bodemonderzoek uitbesteed – kwamen voor een uitdaging te staan. ‘Die ondergrens van 0,1 µg PFAS/kg droge stof komt uit het Schipholdossier naar aanleiding van de grote brand aldaar in 2008 waarbij grote hoeveelheden bluswater met daarin PFOS in de grond verdwenen’, duidt Wintersen. ‘Het is een waarde die is afgekeken van academische laboratoria die alles op alles zetten om een sample te kunnen meten. Dat is niet te vergelijken met contractlabs die nu werden gevraagd hals over kop PFAS aan hun arsenaal toe te voegen. Terwijl ook zij tijd nodig hebben om methodes te ontwikkelen en waar nodig nieuwe apparatuur aan te schaffen.’ Betrek contractlaboratoria in de toekomst daarom bij dit soort waardestellingen, meent Wintersen.

‘De spreiding die we zien is niet anders dan voor bijvoorbeeld PCB en PBDE’

Er werd openlijk getwijfeld of de contractlabs de gestelde ondergrens überhaupt wel betrouwbaar konden meten (zie ook het artikel ‘PFAS-onderzoek loopt door’). Hoewel het RIVM zelf zijn vertrouwen uitsprak over de aanpak, besloot het eind 2019 toch een ringonderzoek te laten uitvoeren. ‘We nemen de kritiek serieus’, zei Wintersen toen in het artikel ‘ PFAS-onderzoek loopt door’.

In april volgde uit onderzoek van ringonderzoekbureau WEPAL dat concentraties PFAS in de ordegrootte van 0,1 µg PFAS/kg droge stof betrouwbaar te meten zijn. Wintersen: ‘Daarnaast zie je dat perfluoralkylzuren beter te meten zijn dan sulfonzuren.’ De spreiding die te zien was in de analyseresultaten tussen de negen deelnemende laboratoria is volgens het WEPAL-rapport vergelijkbaar met die voor gehalogeneerde organische stoffen zoals PCB en PBDE. (voor de duidingsbrief van het RIVM richting de Tweede Kamer zie hier).

‘Kortom, we zien niet dusdanige verschillen met analyses van andere organische contaminanten in grondmonsters dat we PFAS anders zouden moeten behandelen’, concludeert Wintersen. ‘Ik hoop dat hiermee de discussie nu eindelijk is geluwd.’ Tegelijkertijd staan de ontwikkelingen bij de contractlabs niet stil, zo benadrukt de RIVM-onderzoeker. ‘Er wordt gewerkt aan zowel opwerkingsmethodes als interne standaarden om de analyses nog beter op elkaar te laten aansluiten.’ Momenteel wordt er overkoepelend geschreven aan een zogenoemde Nederlandse Technische Afspraak (NTA) voor PFAS in de bodem; in feite de voorloper voor een definitieve NEN-norm.

Landelijk beeld

Ondertussen ging het onderzoek van het RIVM ook door. Tot voor kort bouwde het RIVM voor zijn adviezen op aangereikte onderzoeken door betrouwbare derden. Begin juli kwam het instituut naar buiten met eigen resultaten van tweehonderd meetlocaties door heel Nederland, zowel op natuur-/landbouw- als bebouwde grond; waar de eerdere beschikbare metingen afkomstig waren uit relatief schone gebieden. Wintersen: ‘Zoals we al verwachtten, troffen we PFOA en PFOS overal in diffuse concentraties aan.’

‘Er is meer aan de hand dan hoge schoorstenen alleen’

Waar Wintersen benieuwd naar was is of er een verschil te zien zou zijn tussen PFAS-concentraties in onbeïnvloede en beïnvloede gebieden. ‘De conclusie had kunnen zijn dat juist op natuurlocaties, waar geen intensieve bodembewerking plaatsvindt, de depositieconcentraties relatief hoog zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een plantsoen waar wel vermenging plaatsvindt.’ Met gemiddeld hogere concentraties binnen de bebouwde kom dan in natuur- en landbouwgebieden, viel de uitslag anders uit. ‘Dat laat ook zien dat er meer aan de hand is dan hoge schoorstenen alleen’, zegt Wintersen. ‘Ons vermoeden is dat waar PFAS gebruikt worden, en dat kan in zeer uiteenlopende consumenten- en industriële toepassingen zijn, de concentraties hoger liggen.’

Op meer dan 89 % van alle locaties troffen onderzoekers in de bovengrond PFOS en PFOA aan boven de rapportagegrens van 0,1 µg/kg grond. Los van deze twee meest gebruikte PFAS, keek het onderzoek ook naar 28 andere PFAS-verbindingen (zie advieslijst). Daarbij werd PFBA (perfluorbutaanzuur) nog het vaakst boven rapportagegrens aangetroffen, de andere nog sporadischer. Wintersen: ‘Over het geheel genomen kun je stellen dat we los van PFOS en PFOA de andere PFAS doorgaans onder de rapportagegrens aantroffen.’

GenX – de vervanger van het inmiddels verboden PFOA – zat als het ware op de reservebank voor het veldonderzoek, omdat het RIVM verwachtte GenX niet tot weinig aan treffen. Uiteindelijk nam het RIVM deze verbinding alsnog mee voor honderd samples om andere scenario’s daadwerkelijk te kunnen uitsluiten. ‘We troffen GenX aan in drie samples in de gemeente Utrecht. Die locaties bleken achteraf te relateren aan gebieden benedenwinds van Chemours, waar GenX geproduceerd wordt.’ Dit resultaat kwam overeen met eerder onderzoek. ‘Vanwege de mobiliteit van deze stof vermoed ik dat we het beetje GenX dat we nu nog aantroffen over een paar jaar waarschijnlijk zoveel verder verdund is dat het niet meer te meten is’, voorziet Wintersen.

Wake-upcall

Op basis van het eigen onderzoek droeg het RIVM begin juli nieuwe, en duidelijk hogere, achtergrondwaardes aan voor hergebruik van PFOA en/of PFOS bevattende grond of bagger – de twee PFAS die inmiddels als hoofdtargets gelden binnen deze gigantische groep van verbindingen. Voor PFOA staat de teller nu op 1,9 µg/kg droge stof en voor PFOS op 1,4 µg/kg droge stof. Daarmee is er nog geen definitief handelskader. Daarvoor wacht het RIVM onder andere nog op een update van de EFSA (de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid) over de innamegrens die deze autoriteit gaat stellen voor PFAS.

Wintersen noemt PFAS een wake-upcall. ‘Lange tijd is de framing geweest dat we na DDT etcetera wel klaar waren met het beheer van de bodemkwaliteit. De PFAS-discussie laat zien dat dit allesbehalve zo is.’ Volgens de RIVM-onderzoeker moeten we niet alleen PFAS maar andere stoffen die in de toekomst als mogelijk toxisch aan het licht komen systematisch gaan monitoren. ‘Je ziet toch telkens weer dat toelatingsprocedures voor nieuwe stoffen niet waterdicht zijn. Gevallen als met PFAS zullen blijven voorkomen. Uiteindelijk moeten we met elkaar toe naar een integrale aanpak waarbij we zowel de bodem, als het water als de lucht monitoren, zodat er een early warning systeem ontstaat.’