Jacob de Boer noemt zichzelf een milieuchemicus die zich omringd ziet door goede toxicologen. In die combinatie werkt hij aan talloze onderwerpen waarmee wij dagelijks in aanraking komen. Zijn drive? ‘Ik wil weten hoe het nu werkelijk zit.’

Ruim 40 jaar terug ging Jacob de Boer (61), milieuchemicus, werken bij het toenmalige Neder­lands Instituut voor Visserij­onderzoek. Daarbij draaide het om milieuchemie en vis. ‘Het ging toen om de vraag of je nog wel vis kon eten. Pcb’s kwamen aan het licht, DDT en later ook dioxines; allemaal organische contaminanten die zich ophopen in ons vet.’ Maar er miste iets, in De Boers beleving. ‘Om te weten te komen wat het effect is van stoffen die je als milieu- en/of analytisch chemicus aantreft, heb je toxicologen nodig.’ Daarom ging hij eerst bij de vakgroep toxicologie van de Wageningen Universiteit aan de slag als bijzonder hoogleraar. Daar­na greep hij de kans om in 2006 voltijdshoogleraar te worden aan het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM). ‘Daar kwamen de milieuchemie en de toxicologie voor het eerst echt samen.’

 

‘Mensen zijn steeds meer het smerige binnenmilieu gaan opzoeken’

Nagenoeg 11 jaar later heeft De Boer net een nieuwe stap gezet in zijn carrière. Sinds januari leidt hij, wederom binnen de VU, de nieuwe afdeling environment and health. Daarin is zijn afdeling aan het IVM, chemie en biologie, samen gegaan met de sectie gezondheid en leven van het VU-instituut Athena. ‘Je ziet dat ook in EU-­programma’s de nadruk steeds meer komt te liggen op de gezondheid van de mens. Het grote pluspunt is dat binnen environment and health ook epidemiologen werken, wat betekent dat we nu direct op populatieniveau naar effecten kunnen gaan kijken.’

 

Waar ga je je op focussen?

‘Pak hem beet de laatste vijf jaar is onze focus meer en meer verschoven naar het binnenmilieu. Niet dat we niet meer buiten actief zijn. Zo heeft mijn collega Heather Leslie het nog jonge onderwerp microplastics uitgebouwd. Maar mensen zijn steeds meer het smerige binnenmilieu gaan opzoeken. Wat voor stoffen komen er vrij uit stoelen, huisstof, tafels, enzovoort? Hier krijgen we stoffen niet langer via de voedingsketen binnen, maar wat gebeurt er als we dergelijke stoffen inademen of aanraken? Daarbij kun je denken aan weekmakers en aan schoonmaakmiddelen. Een ander onderwerp, waaraan we al werkten en dat blijven we doen, is vlamvertragers, vooral de gebromeerde varianten. Het blijft opletten met welke nieuwe varianten de industrie nu weer op de proppen komt.’

 

Hoe kijk je naar de rol van de industrie in dit verhaal?

‘Je zou kunnen zeggen dat de industrie mijn carrière heeft gemaakt. Je belandt elke keer weer in eenzelfde cyclus. Als toxicoloog stuit je op een stof die schade kan berokkenen aan de gezondheid. De industrie ontkent dit: ‘het stelt niets voor’, ‘er is geen alternatief’,… Pas als de problemen groot beginnen te worden, als het echt niet meer anders kan, dan grijpt de overheid in en kondigt scherpere wetgeving aan. Net voordat dat een feit wordt, meldt de industrie zich: ‘wij nemen onze verantwoordelijkheid en komen met een alternatief.’ Ondertussen hebben ze al jaren aan een alternatief gewerkt; ze hebben zogezegd een zeer vertragende tactiek. Vaak blijkt dat het dan gaat om een uiterst kleine verandering, bij wijze van spreken geen hexabroomcyclododecaan, maar een heptabroomcyclododecaan. En dan begint het hele verhaal weer opnieuw. Dat is een tamelijk droevige situatie.

De komst van REACH is in die zin wel goed geweest. Het is iets waarmee we druk kunnen uitoefenen, want bedrijven doen niets als er geen druk is. Dit betekent ook dat wij bewijsmateriaal kunnen leveren. Voor REACH geldt wel dat een stof én persistent én bioaccumulatief én toxisch moet zijn om op de lijst te komen. Wij zeggen: je moet niet eens persistente stoffen willen maken.’

 

Word je niet somber van de situatie die je zonet schetste? In hoeverre heb je invloed op deze gang van zaken?

‘Ik ben niet zozeer pessimistisch gestemd, als wel realistisch. We hebben in het verleden gezien, met pcb’s, dioxines en DDT, dat we wel degelijk iets kunnen veranderen. Onze publicaties hebben geholpen om die onderwerpen onder de aandacht te blijven brengen. Tegelijkertijd zie je wel dat we elke keer wel al heel ver zijn eer er wat gebeurt, bijvoorbeeld als er geen roofvogel meer in Nederland te bekennen is. Dan pas komt de overheid in actie.’

 

Is de Nederlandse overheid in die zin vergelijkbaar met die in andere landen?

‘Ja. Neem nu bijvoorbeeld China. Ook daar komen ze pas in actie als het water ze tot de lippen komt. Sinds een paar jaar treft de regering daar regelingen, nu ze ook doorhebben dat hun grond zodanig verontreinigd is met pcb’s en DDT dat er wel iets móet gebeuren. Drie jaar terug ben ik door de Chinese overheid gevraagd om als expert te helpen in een mijnbouwgebied dergelijke problematiek te lijf te gaan. Daar zetten we in op biologische grondsanering met zonnebloemen. Dat is niet optimaal, want het werkt niet bij te hoge concentraties. Het werkt wel voor bijvoorbeeld metalen, maar weer niet voor DDT, maar het is een begin. Na twee jaar werk staat het programma nu echter helaas stil, omdat diegene die binnen de lokale overheid verantwoordelijk was voor dit project is opgepakt op verdenking van corruptie… Los hiervan: dat het probleem is erkend, is al heel wat.’

 

Je werk richt zich bijna exclusief op schadelijke stoffen opsporen. Tege­lijkertijd heeft je groep net een EU-project afgerond over veilige alternatieven voor vlamvertragers (ENFIRO). Zou je niet liever vaker die kant opkijken?

‘Dat is zeker een goed idee. Er zouden meer studies moeten worden gedaan waarin sámen met het bedrijfsleven gekeken wordt naar alternatieven. Zo blijken er metaal-gebaseerde vlamvertragers te zijn die je kunt inzetten en bijvoorbeeld ook sommige fosforvarianten. Het moeten niet alleen veilige alternatieven zijn, maar de industrie moet ze tevens in bulk kunnen maken.

 

‘We kunnen nu direct op populatieniveau naar effecten gaan kijken’

Aan de andere kant zijn er nog zo veel vragen aan de kwalijke kant. Vooral mengseltoxiciteit is een onderwerp waarvan we nog veel te weinig weten. Dat optellen niet werkt, is nu wel duidelijk. Maar hoe bepaal je dan wél de toxiciteit van mengsels?’

 

In hoeverre draagt je nieuwe werk­situatie eraan bij om meer zicht te krijgen op die mengseltoxiciteit?

‘Het is heel waardevol om met epidemiologen in je team te kunnen samenwerken. Zo volgen zij driehonderd kinderen al vanaf hun geboorte. Met zo’n cohort kun je op populatieniveau gaan kijken naar effecten van mengsels van stoffen die vrijkomen uit bijvoorbeeld broodtrommels, andere plastic voorwerpen en textiel. Het is overigens wel lastig om een goede doorsnee van de samenleving in een cohort te verenigen. Het zijn toch vooral mensen met een bewuste levensstijl die als eerste geneigd zijn om aan dergelijke studies mee te doen.’

 

Over populatieniveau gesproken: je bent als expert betrokken bij de C8-zaak rondom de Dordtse fabriek van DuPont/Chemours.

‘Het is een ontwikkeling waarmee ik mij eerst niet bezighield. Totdat het Neder­landse tv-programma EenVandaag mij benaderde voor commentaar. Ik ben er als het ware ingezogen. Wij zouden de oorzaak-gevolg-relatie kunnen onderzoeken, voor zowel werknemers als omwonenden. Samen met mijn collega Marijke de Cock maak ik mij daar namens Stichting C8-Dordt hard voor.

 

‘GenX als alternatief is net zo toxisch’

De overheid legt die verantwoordelijkheid bij het bedrijf zelf neer. Wij vinden dat een onafhankelijke partij daarnaar moet kijken. Maar het stokt… De vakbond binnen het bedrijf is verdeeld, er staan wellicht ook banen op de tocht. Werkgelegenheid en economische groei zijn ook redenen waarom de overheid niet adequaat optreedt in dit soort situaties, waarin eveneens de menselijke gezondheid en het milieu een rol spelen. Het is de worsteling van de overheid.’

 

Heb je enig idee hoe DuPont hier zelf tegenaan kijkt?

‘Bedrijven weten zelf natuurlijk heel veel, maar komen daar niet mee naar buiten. DuPont hield eerst vol niet zonder C8, PFOA dus, te kunnen voor zijn productie van teflon. Toen kwam het met GenX als alternatief. Dat is net zo toxisch… het verblijft wel minder lang in ons lichaam, maar is ook net zo persistent én beter wateroplosbaar. GenX komt daardoor uiteindelijk in ons drinkwater terecht en uiteindelijk in ons bloed. Maar er is nog geen beter alternatief, stelt het bedrijf.’

 

In hoeverre kan het menselijk lichaam omgaan met dergelijke stoffen?

‘De vraag wat de mogelijkheden zijn van het reparatiemechanisme in de mens, fascineert mij. We kunnen ons in sommige gevallen namelijk goed aanpassen. Neem bijvoorbeeld de Inuit. Die zitten barstensvol pcb’s, maar daarvan zie je bijna geen effect. Hebben we ons wellicht te veel zorgen gemaakt over dit soort stoffen in het verleden? Dat denk ik niet, maar er zijn nog steeds wel heel veel vragen aan die toxicologiekant.’

CV Jacob de Boer

2017-heden: directeur afdeling environment and health, VU

2006-2017: hoogleraar milieuchemie en toxicologie, VU, Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM), sinds 2012 als directeur

2005-2006: persoonlijk hoogleraar bij vakgroep toxicologie, Wageningen Universiteit

1974-2005: Nederlands Instituut voor Visserijonderzoek (RVO), diverse functies

1995: promotie analytische chemie, VU

1975: analytische chemie, Hogeschool Alkmaar