Als directeur van materiaalinstituut imo-imomec probeert Marlies Van Bael doorlopend een onderzoeksomgeving te creëren waar vrijheid, ruimte voor vernieuwing en onderlinge versterking centraal staan. ‘Het zou totaal onwerkbaar zijn als het instituut gaat voorschrijven wie wat wel of niet moet doen.’
Het is rustig in Gebouw D op de campus van de Universiteit Hasselt in Diepenbeek. In de entreehal staan rijen witte stoelen keurig in het gelid voor een geïmproviseerd podium. ‘De lessen zijn klaar voor dit academiejaar’, vertelt Marlies Van Bael terwijl we verder in het gebouw verdwijnen. Vandaar de stoelen: het is tijd voor de diploma-uitreikingen. Dat verklaart ook waarom we na de eerste hoek in een soort bouwput belanden, de lesvrije zomerperiode is hét moment voor verbouwing en renovatie. Nog een hoek om en dan naar de vierde verdieping, waar we terechtkomen in een vleugel die duidelijk net onder handen is genomen. Mooie lichte werkkamers aan een gang die via een glazen wand uitzicht biedt op de labs een verdieping lager. Meteen in het eerste kantoor huist Van Bael, gewoon hoogleraar chemie aan de UHasselt en directeur van imo-imomec. Dat laatste is een interdisciplinair onderzoeksinstituut van UHasselt en onderzoekscentrum imec, dat zich richt op chemisch, fysisch en technisch materiaalonderzoek. Tot de activiteiten behoren zowel fundamentele wetenschap en toepassingsgericht onderzoek alsook dienstverlening voor het bedrijfsleven. Dat is al een breed palet, maar daarbij komt nog een zeer diverse onderzoeksportfolio, variërend van materialen voor hernieuwbare energietoepassingen en sensoren voor medische toepassingen tot circulariteit en kwantumtechnologie. Van Bael knikt begrijpend als ik haar deze opsomming voorleg. Ze heeft duidelijk al vaker gehoord dat buitenstaanders zich afvragen hoe dit alles precies in elkaar steekt. ‘We doen heel veel, maar daarin schuilt ook een belangrijke sterkte.’
Wat is de verbindende factor bij al deze onderwerpen? En hoe weeg je af waaraan wordt gewerkt? Heeft de wetenschap prioriteit of het bijdragen aan concrete oplossingen voor bijvoorbeeld de energietransitie of de circulaire economie?
‘Om dit toe te lichten moeten we toch even terug naar het begin. Het Instituut voor Materiaal Onderzoek, IMO, is in 1990 opgericht als eerste interdisciplinair instituut van de Universiteit Hasselt. Het initiatief kwam van enkele hoogleraren die, en dat was destijds behoorlijk visionair, actief interactie met bedrijven wilden zoeken. Vooral met kmo’s hier in Limburg, iets dat destijds ook goed paste in de bredere overheidsplannen voor stimulering van deze regio. In IMO kwamen chemie en fysica samen en onderzoekers zochten naar mogelijkheden om faciliteiten te delen. Materiaalonderzoek is immers heel duur. Vanuit die eerste toenadering ontstonden ook gaandeweg interdisciplinaire projecten. Tegelijkertijd waren er al diverse onderzoeksgroepen die intensief samenwerkten met imec. Dat resulteerde in 2001 in een formele samenwerking, waarbij we hier een geassocieerd lab werden van imec. Vandaar de naam imo-imomec.
‘Je kunt in dit veld niks beginnen in je eentje, je hebt elkaar nodig’
Dan zijn er nog twee belangrijke momenten geweest, namelijk het inkantelen van de industriële ingenieursopleidingen van de hogescholen bij de universiteiten, waardoor de UHasselt een faculteit ingenieurswetenschappen kreeg, waaruit meerdere teams zich aansloten bij het instituut. En in 2018 traden UHasselt en imec toe tot Energyville, waarin ze samen met VITO en de KU Leuven al hun kennis en onderzoek bundelen gericht op een duurzame energietransitie. Daarna kwam het hele photovoltaics-team van imec ook onder de vleugels van imo-imomec. Met als resultaat dat we nu ruim tweehonderd hoogleraren en onderzoekers als staf hebben. Maar vooral belangrijk is om te zien dat het een heel bottom-up-proces is geweest, waarbij onderzoekers continu zelf kijken naar waar en hoe we elkaar kunnen versterken. Met als verbindend thema dat we werken aan materialen “from atom to device”, dus het hele traject. Dat brengt me bij jouw vraag over hoe het instituut bepaalt waaraan wordt gewerkt. Het antwoord is eenvoudig: dat bepaalt het instituut niet. Onderzoekers nemen op vrijwillige basis deel. Het blijft een academie met zelfstandig werkende wetenschappers. Onderzoekers moeten vrij kunnen werken en doordat we zoveel domeinen bestrijken blijft er veel ruimte voor vernieuwing en kun je goed onderwerpen aan elkaar knopen. Dat we veel doen is wat mij betreft een van onze sterktes.’
Toch is er wel een keuze gemaakt voor bepaalde gebieden binnen het materiaalonderzoek.
‘Zeker, ieder vijf jaar maken we een strategisch plan.’
Van Bael pakt een dik document erbij en wijst op een infographic met daarin vier rode vakjes.
‘Onze kerngebieden bestrijken materialen voor de energietransitie, circulariteit, health en kwantumtechnologieën. Voor de duidelijkheid, bij health draait het niet om biomedische toepassingen, maar om geavanceerde materialen voor bijvoorbeeld kunstmatig kraakbeen of sensoren. Het lijkt op het eerste gezicht misschien niet zo, maar er zijn veel kruisverbanden tussen deze vier gebieden.’
Kwantum?
‘Kwantumprincipes komen terug in ultragevoelige sensoren die we ontwikkelen, maar ook in opto-elektronica dat weer raakt aan onze energietoepassingen. Bovendien is kwantumtechnologie een gebied met een lange historie hier in Hasselt. Dat begon in de jaren negentig met onderzoek naar synthetisch diamant voor toepassing in slijtvaste dunne lagen. Inmiddels wordt diamant als platform gebruikt voor biosensoren. Ook werd vanuit de diamantgroei onderzoek geïnitieerd naar gecontroleerde effecten en hun eigenschappen, wat dan weer de basis vormt voor qubits en andere kwantumonderwerpen.’
Maar hoe maak je die strategische keuzes?
‘Je bedoelt hoe je een “rood vakje” wordt? Daarin zijn drie zaken van belang. Eén: kunnen we het verschil maken op een onderwerp, hebben we de expertise hier waardoor we echt kunnen meespelen en iets kunnen bijdragen? Twee: past het onderwerp binnen het instituut, sluit het aan bij de infrastructuur en de aanwezige disciplines? Drie: zijn er opportuniteiten, denk aan financiering en partners, om hier een gedegen onderzoekslijn voor langere tijd op te bouwen?’
Je noemt de kans op financiering als een overweging. Gaat het dan om onderzoeksgeld op projectbasis?
‘Ja, onderzoekers binnen het instituut moeten zelf voorstellen indienen voor hun projecten en ook voor financiering van infrastructuur. Daarnaast doen we dienstverlening voor bedrijven, dat zijn honderden opdrachten per jaar en die revenuen zetten we in voor de financiering van technisch personeel in onze faciliteiten. Dat is cruciaal, want met alleen een duur apparaat ben je er niet, je hebt de expertise van mensen nodig om er echt iets mee te kunnen.’
‘We proberen een handleiding voor de anorganische synthese op te bouwen’
Hoe staan jullie ervoor?
‘Heel goed, we zijn performant en scoren goed bij de diverse overheids- en Europese fondsen. De reden dat we het goed doen is de gedrevenheid en de onderlinge samenwerking die vanuit onderzoekers zelf komt. Je kunt in dit veld niks beginnen in je eentje, je hebt elkaar nodig. Dat maakt het ook zo leuk om hier directeur te zijn, ik mag continu proberen mensen aan elkaar te verbinden. Samen iets bereiken vind ik heel fijn. De UHasselt is een kleine, relatief jonge universiteit, dus er is hier veel uit te bouwen.’
Is dat ook waarom je voor deze plek hebt gekozen?
‘Ik heb dat niet zo bewust ervaren, maar terugkijkend denk ik wel dat het me hier heeft gehouden. Je weet dat ik een tweelingzus heb?’
Ze wijst naar een ingelijste cover van een tijdschrift aan de muur met daar op twee jonge vrouwen.
‘Dat zijn mijn zus en ik op een glossy. Zij is fysicus, we hebben beide hier in Hasselt onze bachelor gehaald en omdat hier geen masteropleidingen chemie en fysica waren zijn we naar Leuven gegaan voor onze master. Mijn prof hier heeft toen aan me getrokken om in Hasselt mijn doctoraat te doen en mijn zus bleef in Leuven voor haar doctoraat in een bekende, gevestigde groep waar het er best professioneel aan toe ging, met veel aandacht voor internationale netwerken en conferenties. Dat heb ik hier bij mijn groep in Hasselt ook kunnen uitbouwen. Hier was en is juist veel ruimte om nieuwe dingen te ontwikkelen, op te zetten en uit te bouwen. Er heerst hier een pioniersmentaliteit, we moeten hard knokken om iets te bereiken, niks is vanzelfsprekend. Ik heb gemerkt dat ik daar goed bij gedij. Uit een assessment kwam ooit dat ik een “smijter” ben, iemand die er helemaal voor gaat. Dus het is onbewust zo gelopen, maar ik denk wel dat de ruimte en het pionieren van hier me op deze plek heeft gehouden.’
Heb je ooit overwogen om buiten de academische wereld te gaan pionieren?
‘Mijn echtgenoot heeft ook een doctoraat in de chemie en werkt in de industrie en als je het sec bekijkt dan maken we in de academie ongelooflijk veel uren terwijl we veel minder betaald krijgen dan in het bedrijfsleven. Tegelijkertijd is die vrijheid die ik hier heb echt onbetaalbaar, dus nee. Hoe leuk ik samenwerken met bedrijven ook vind, ik ben hier echt op m’n plek.’
Toch nog even over die vrijheid, botst dat niet met de belangen van andere, niet-academische partners?
‘Iedere prof hier kiest zelf waar hij of zij aan werkt, de keuzes die het instituut maakt worden gedreven door factoren zoals mogelijkheden voor samenwerking, regionale opportuniteiten, infrastructuur et cetera. Maar de voedingsbodem voor alles wat we doen ligt in het fundamentele onderzoek. Je moet die bodem zo breed en zo diep mogelijk exploreren, je weet immers nooit waar een nieuwe kiem omhoogkomt. Wij sturen daarom niet richting meer toepassingsgericht onderzoek en dat belang ziet imec ook. Juist de fundamentele basis die we hier bij de UHasselt bieden is essentieel. Natuurlijk kijken we steeds weer naar waar we elkaar kunnen versterken zodat we op een onderwerp echt iets kunnen betekenen, maar het zou totaal onwerkbaar zijn als het instituut gaat voorschrijven wie wat wel of niet moet doen.’
Naast je directeurschap leid je ook nog een onderzoeksgroep, samen met collega-prof An Hardy. Jullie werken onder meer aan nieuwe materialen voor batterijen. Moeten we jullie in het imo-imomecvakje ‘Energie’ plaatsen? Of ‘Circularity’?
‘Nou, eigenlijk draait het in onze groep vooral om de synthese van materialen, meer dan waar die materialen precies voor zijn bedoeld. Men kan inmiddels goed berekenen hoe je materiaal eruit moet zien, welk atoom waar moet zitten, om de gewenste eigenschappen te krijgen. Maar de grote vraag is vervolgens hoe je het moet maken. Voor de organische synthese is er een breed scala aan methoden en technieken beschikbaar. Een grote Lego-doos met handleiding om precies het juiste molecuul te maken, maar voor de anorganische chemie bestaat dat niet. Het is nog vooral een kwestie van proberen, van trial-en-error. Niet vanuit een rationeel begrip. Dat proberen wij op te bouwen, een handleiding voor de anorganische synthese.’
Kom je zelf nog aan het onderzoek toe?
‘Te weinig. Daar kan ik eerlijk over zijn.’
Mis je het?
‘Vorig jaar ben ik erin geslaagd om toch nog een FWO-project te schrijven en toegekend te krijgen en dat gaf me zo veel opluchting. Een gevoel van “Ik hoor er nog bij” en dat vond ik veelzeggend. Ik vind het ook fijn dat ik erin slaag om geregeld nog een onderzoeksvergadering bij te wonen en dat ik het dan kan volgen.’
En ook nog een slimme vraag te stellen?
‘Om soms nog iets relevants te kunnen zeggen, ja. Het gevoel dat ik mezelf toch nog onderzoeker mag noemen en niet alleen maar manager. Maar als ik mezelf dat nu hoor zeggen, vraag ik me af waarom ik dat goed moet praten. Want langs de andere kant besef je op den duur ook wel, en dat is echt een proces geweest bij mij, dat prof zijn niet alleen draait om lesgeven en onderzoek doen. Het is ook nodig dat er mensen zijn die helpen om dat overkoepelende plaatje op orde te brengen. En op een bepaald moment in je carrière, is het tijd om je ook daar eens mee bezig te houden. Dat kunnen we ook niet aan de jongeren, die heel hun lijn nog moeten uitbouwen, overlaten.’
‘Onderzoekers moeten vrij kunnen werken’
Je ziet het dus niet alleen als ‘academisch corvee’, een klusje dat er even bij moet.
‘Nee, ik heb mezelf kandidaat gesteld voor deze functie en je wordt ook verkozen door de staf. Ik doe dit niet maar voor efkes; er is nog veel te doen. Ik ben ook lang voorzitter geweest van de vakgroep en daar had ik voor mezelf enkele duidelijke werven [projecten, red.] gesteld. Dat wil ik hier ook weer doen, een paar heldere werven definiëren en als die klaar zijn, dan kan ik het met een goed gevoel overdragen.’
Zoals?
‘Goede vraag, want eigenlijk heb ik een heel goedlopend instituut geërfd. Er zijn geen directe problemen of obstakels die ik moet verhelpen. Maar daar zit misschien ook wel de grote uitdaging, dat we het niet vanzelfsprekend gaan vinden dat er voldoende middelen zijn en dat we succesvolle projecten draaien. We moeten die pioniersmentaliteit niet verliezen en we moeten ook zorgen dat we onze studenten en onderzoekers hier houden. Onze grootste valkuil is dat we met z’n allen achterover gaan leunen.’
In een artikel op de imec-website werd imo-imomec omschreven als een ‘hidden gem’. Herken je dat?
‘Ja, die ken ik en het heeft natuurlijk voordelen om een beetje verborgen te zijn. Tegelijkertijd is het iets om aan te werken, want zichtbaarheid en outreach worden steeds belangrijker en daar moeten we nog meer aan doen. We hebben hier vooral harde wetenschappers onder wie sommigen zich wel eens afvragen waarom hun mooie paper ook in de krant moet. Terwijl ook dat belangrijk is voor de verdere ontwikkeling van dit instituut. Men moet wel weten dat je er bent en wat je kunt bieden.’
CV Marlies Van Bael
- 2022 – directeur imo-imomec
- 2020 – lid raad van bestuur FWO
- 2019 – lid Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten
- 2015 – gasthoogleraar imec
- 2010 – gewoon hoogleraar anorganische en fysische chemie, UHasselt
- 1999 – PhD UHasselt
Nog geen opmerkingen