Klimaatbeleidsonderzoeker en IPCC-auteur Heleen de Coninck zweeft tussen pessimisme en optimisme in, ‘maar is zeker hoopvol’. Ze zet zich in om duurzame technologie bereikbaar te maken voor armere landen, zodat die niet hetzelfde onduurzame pad bewandelen als de rijke landen.

We bezoeken Heleen de Coninck (44) thuis op haar woonboot, niet ver van Nijmegen. Via een lange, ogenschijnlijke gammele loopbrug bereiken we de voordeur. De smalle loopbrug gaat vandaag vrij steil omlaag, ‘maar die gaat ook wel eens omhoog, de waterstand van de Waal is vrij laag de laatste tijd’, zegt De Coninck. Op haar woonboot, waar ze met haar Amerikaans-Nederlandse man en dochtertje woont, liggen zonnepanelen, en een pelletkachel verwarmt de ruimte. Dat, gevoegd bij de inrichting, de afwezige auto, het prachtige uitzicht over de uiterwaarden, de soms bewoonde beverburcht in de zomerdijk tegenover de woonboot, het vogelboekje op de tafel aan het raam met daarnaast een verrekijker, past allemaal in het sympathieke cliché van iemand die nadenkt over het klimaat en de natuur en zich uiterst bewust is van haar rol daarin.

‘Het is belangrijk dat je een beetje begrip hebt waar landen vandaan komen’

Aanleiding voor het interview is De Coninck’s benoeming tot hoogleraar innovatie en klimaat aan de Technische Universiteit Eindhoven, waarmee ze de Radboud Universiteit voor vier van de vijf dagen per week vaarwel zegt. ‘Ik beschouw mezelf als innovatiewetenschapper, maar ik had nog nooit bij een innovatiewetenschappengroep gewerkt. Aan de TU/e kon dat’, motiveert De Coninck haar keuze. Van oorsprong chemicus, is ze inmiddels een vooraanstaand wetenschapper op het gebied van duurzaam innovatiebeleid en technology transfer naar ontwikkelingslanden, is ze IPCC-hoofdauteur en mengt ze zich regelmatig via de media in het klimaatdebat. ‘Ik ben echt een pleitbezorger voor een breed gedragen transitie’, zegt ze. ‘Als we maar genoeg redenen vinden voor een duurzamere toekomst, kan die transitie van iedereen worden.’

Toen we wilden afspreken wist je me ervan te overtuigen de trein en de ov-fiets te pakken, ondanks dat me dat ruim drie uur reistijd méér zou kosten. Heb je zo’n zendingsdrang als het gaat om het klimaat?

Ze grinnikt bij die suggestie. ‘Minder dan vroeger, ik probeer tegenwoordig een beetje aan te voelen of het aankomt. Als je het me tien of vijftien jaar geleden had gevraagd, dan was ik daar een stuk fanatieker in. Mensen maken te makkelijk keuzes zonder ook maar een seconde bij de milieu-impact van die keuze stil te staan. Maar ik ben daar inmiddels een stuk milder in geworden.’

Waarom?

‘Het heeft gewoon niet zo veel zin. Vaak genoeg heeft het een tegengesteld effect en roept het vooral irritatie op. Grote transities zoals het klimaatprobleem hebben draagvlak nodig, en ik ben gaan inzien dat het veel beter gaat als je het mensen zelf laat inzien dan wanneer je ze vertelt hoe het moet. Argumenten, hoe sterk je ook denkt dat ze zijn, komen vaak niet aan. Ik denk daarom tegenwoordig na hoe ik iets specifiek kan framen zodat de argumenten zinvoller zijn voor met wie ik spreek.’

Dat klinkt bijna cynisch.

‘Toch heb ik het al heel vaak ervaren, en het is gewoon de prachtige realiteit dat mensen allemaal anders zijn. De eerste die me dat liet inzien, was Hans Labohm (een bekend klimaatscepticus, red.), gek genoeg. Ik werkte toen nog aan het Max Planck Institut in Duitsland aan atmosfeerchemie. Hij schreef toen veel opiniestukken in dagbladen en tijdschriften waarin hij het klimaatprobleem bagatelliseerde of ontkende. Ik dacht toen nog ‘die man heeft de wetenschappelijke artikelen gewoon niet gelezen!’. Ik heb hem die toen opgestuurd in de overtuiging dat hij zijn mening wel zou bijstellen. Maar dat lukte niet, wat ik in de lange mailwisseling daarna ook probeerde. Alle wetenschappelijke feiten deden er niet toe, hij was overtuigd van zijn gelijk en liet zich er niet van afbrengen. Dat was de eerste keer dat ik inzag dat het meestal niet gaat om argumenten, maar veel meer of mensen het wíllen geloven.’

Misschien is dat het lot van een klimaatwetenschapper.

‘Ja, misschien. Het komt ook omdat veel mensen pas geloven dat er een probleem is, als er ook een oplossing is. Dat zag je bijvoorbeeld bij de mislukte klimaattop in Kopenhagen in 2009. Honderdtwintig staatshoofden bij elkaar, heel veel politiek kapitaal. Dáár had het moeten gebeuren, maar het mislukte, met als gevolg dat klimaatscepticisme wereldwijd toenam, terwijl de urgentie juist groter was geworden. Ik denk dat dat komt omdat mensen enerzijds dachten dat het probleem blijkbaar minder groot was dan voorgespiegeld, anders waren die staatshoofden er vast wel uitgekomen. Anderzijds was er een groep die nu dacht dat het definitief mislukt was: geen licht aan het eind van de tunnel, dus laten we dan maar doen of het probleem er niet is.’

Hoe vind je dat Greta Thunberg (achttienjarige Zweedse klimaatactiviste, red.) het doet? Zij gebruikt ook voortdurend wetenschappelijke argumenten, maar ze polariseert ook.

‘Ja, in zekere zin, maar dat is niet per se erg. Wat ze geweldig doet, is dat ze regeringen feitelijk confronteert met dingen die ze zelf hebben goedgekeurd. De IPCC-rapporten waar ze voortdurend uit citeert, zijn woord voor woord goedgekeurd door alle landen van de wereld. Ze hamert dus alleen maar op consistentie. Je kan dat polariserend noemen, maar het is ook een vorm van democratische controle. Ze is soms hard en confronterend, maar het is belangrijk dat het af en toe ook op die manier gaat. Ik als IPCC-auteur kan dat niet.’

’Bij het Parijsakkoord van 2015 deden ze het veel slimmer dan in 1992: iedereen moest bijdragen aan mitigatie, maar landen mochten zelf bepalen hoeveel’

Je was coordinating lead author van het hoofdstuk over de implementatie van de klimaatmaatregelen van het IPCC Special Report van 2018, dat beschrijft wat er de komende twintig jaar moet gebeuren om de maximale temperatuursstijging te beperken tot 1,5°C. Hoe komt zo’n hoofdstuk tot stand?

‘Het begon na de klimaattop in Parijs in 2015, toen het IPCC opdracht kreeg een rapport op te stellen wat er nodig is om de stijging te beperken tot 1,5°C in plaats van de 2°C waar we tot dan toe steeds mee rekenden. Toen er consensus was tussen alle landen over de inhoudsopgave en opzet, benaderden ze wetenschappers om de hoofdstukken te schrijven; ik kreeg in januari 2017 een mailtje. Expertise en senioriteit spelen natuurlijk een rol in die keuze, maar de landenbalans en geografische dekking is ook belangrijk. Je wil niet de illusie wekken dat de ene groep landen praat over een andere groep.’

Is dat niet een groot probleem, dat je je voortdurend bewust moet zijn van de beeldvorming?

‘Het hoort er gewoon bij. Het vereist wel discipline en een bepaalde manier van schrijven. Het rapport is geen literatuurreview, maar een assessment. Je moet erg oppassen voor beleidsvoorschrijvende uitspraken: er mag geen mening in over de kansen van een bepaalde technologie om een doel te bereiken.’

Het lijkt me een nachtmerrie om alle landen van de wereld op één lijn te krijgen over zo’n controversieel onderwerp met zulke vérstrekkende consequenties.

‘Het is ontzettend veel werk. In mijn hoofdstuk hebben we vanaf de eerste draft tot het eindresultaat zo’n 7.400 commentaren gekregen, die we met zeventien mensen één voor één moesten beantwoorden. Het IPCC heeft het proces wel heel duidelijk gestructureerd, dat helpt om de verwachtingen bij iedereen helder te hebben. Met name in de beginfase mogen ook belangenclubs als de OPEC en milieuorganisaties hun commentaar indienen. Die staan soms lijnrecht tegenover elkaar. Maar ook later in het traject, als de overheden aanschuiven, zijn er verschillen van inzicht of gevoeligheden. Het is belangrijk dat je een beetje begrip hebt waar landen vandaan komen. Dat Saoedi-Arabië er een probleem mee heeft dat we fossiele brandstoffen compleet willen afzweren, snap ik wel: dat gaat om hun bestaanszekerheid. Maar het enige wat een standpunt echt kan helpen, is een verwijzing naar literatuur. Peer reviewed publicaties zijn leidend in alle discussies en beslissingen. Voor de uiteindelijke politieke goedkeuring is het cruciaal dat we ons daaraan houden.’

Gebeurt het wel eens dat een land het toch niet eens is met de definitieve versie?

‘Ja, bij de bespreking van het 1,5 °C-rapport in de VN-klimaatonderhandelingen lagen om verschillende redenen vier landen dwars: de VS, Rusland, Saoedi-Arabië en Koeweit. Sommige van die landen hebben heel erg hun best gedaan om de juridische status van het rapport als onderdeel van de klimaatonderhandelingen en het Parijsakkoord onderuit te halen. Precies op zo’n moment zie je hoe wetenschap en politiek soms schuren, op het allerhoogste niveau en met de allergrootste belangen. Het gáát echt ergens over. Fascinerend.’

(Interview gaat verder onder de foto.)

Beeld: Bert Beelen

Mooi dat je nieuwe werkgever, de TU/e, expliciet heeft benoemd dat je hier tijd voor krijgt. Het is bijna uit een soort idealisme, want het levert de universiteit niets op anders dan de grotere zichtbaarheid van een van haar hoogleraren.

‘Klopt, en ik heb weer ‘ja’ gezegd tegen zo’n klus. We zijn nu bezig met het Sixth Assessment Report (AR6, red.) van het IPCC, dat eind 2021 of begin 2022 verschijnt. Dit is een regulier IPCC-rapport, dat een cyclus heeft van zes à zeven jaar en waar ruimte is voor verdieping. Binnen werkgroep drie, over mitigatie, dus het verminderen van energiegebruik, ben ik hoofdauteur van het hoofdstuk Innovation and technology development and transfer.’

Dat is momenteel jouw expertisegebied. Maar dat is toch iets heel anders dan je studie scheikunde.

‘Ja, klopt. Ik heb er overigens wel een beetje spijt van dat ik geen chemische technologie heb gestudeerd. Daar had ik nu meer aan gehad, omdat het minder fundamenteel is en veel meer over de toepassing gaat, vooral in de industrie waaraan ik nu veel werk. Na mijn korte tijd als chemisch onderzoeker bij het Max Planck Institut, kwam ik erachter dat ik meer geïnteresseerd was in het grote geheel dan in de reactie van HNO3 op woestijnzand in de hogere troposfeer, één minuscule parameter in een extreem complex model. Ik ben daarna dan ook meer de beleidskant van de klimaatinnovatiewetenschap op gegaan. Na een aantal jaren bij ECN zocht ik wat meer diepgang, en kreeg ik van ECN de ruimte om naast mijn werk een buitenpromotie aan de VU gaan doen, over de rol van technologie in de internationale klimaatonderhandelingen.’

Hoe moet ik die rol zien?

‘Dan moeten we voor wat context eerst kijken naar het klimaatverdrag van 1992, de UNFCCC. Het klimaatprobleem was toen bij wijze van spreken nog iets nieuws, maar men zag al wel dat dat een probleem ging worden. Rijke landen beloofden er zelf iets aan te doen, maar ze beloofden ook dat ze arme landen zouden gaan helpen met technologieoverdracht en capaciteitsopbouw. Aan die aspecten is in de decennia daarna eigenlijk vrij weinig invulling gegeven. Let wel, het was een andere wereld: China was nog een ontwikkelingsland, de Sovjet-Unie was net uit elkaar gevallen. En het neoliberalisme vierde hoogtij: rijke landen vonden dat die technologieoverdracht vooral aan de markt moest worden overgelaten. Als we de arme landen helpen hun interne markt te verbeteren, gaat het verder vanzelf, was de gedachte. Dat bleek niet te werken, onder andere vanwege een gebrek aan kennis en kennisinfrastructuur, en argwaan richting de rijkere landen vanuit de koloniale erfenis. Maar andersom zat er ook een aarzeling bij de rijkere landen omdat niet elke geïnvesteerde euro op de juiste plek terechtkwam, om het maar even netjes te zeggen.’

Hoe doorbreek je dat?

‘Dat is moeilijk, het speelt tot op de dag van vandaag een grote rol in de klimaatonderhandelingen. Maar de wereld is sindsdien veranderd. China is geen ontwikkelingsland meer en verschillende andere landen maken een sterke groei door. Als het gaat om mitigatie zijn zij een factor van belang geworden. Bij het Parijsakkoord van 2015 deden ze het gelukkig veel slimmer: iedereen moest bijdragen aan mitigatie, maar landen mochten zelf bepalen hoeveel. Er stond bovendien in het akkoord dat rijke landen méér moesten doen dan arme landen en er werden afspraken gemaakt over technologieoverdracht.’

Maar hoe krijg je hoogwaardige duurzame technologie bij de arme landen?

‘Elk land moet zelf kijken welke kansen er zijn, welke technologie-infrastructuur er al is. Maar de achterstand is soms echt onvoorstelbaar. Botswana bijvoorbeeld heeft veel steenkool, en wilde verkennen of het iets met CCS kon doen. Maar binnen hun hele overheidsapparaat zitten er misschien vijf mensen die ‘iets’ met energie doen, en nog eens een enkeling op de universiteit. En Botswana wordt nog behoorlijk goed bestuurd. In veel landen geloof ik dat er lokaal een economie rondom de goede dingen moet worden opgebouwd, daar moet je in investeren als internationale gemeenschap. Fossiel is nu vrijwel altijd makkelijker en goedkoper; als we investeren in lokale kennis en capaciteit om bijvoorbeeld zonnepanelen te bouwen, samenstellen, plaatsen of onderhouden, dan wordt dat een aantrekkelijk alternatief.

‘Ik denk vaak na hoe ik iets kan framen zodat de argumenten zinvoller zijn voor met wie ik spreek’

Indonesië is een goed voorbeeld van hoe een land helemaal locked-in zit in een klimaatveranderend systeem. Het is een enorm land met geweldig potentieel, maar het onderwijs is er al zó lang zó slecht, dat ze maar weinig zelf kunnen produceren. De consumptiegoederen zijn bijna allemaal geïmporteerd. Ze financieren dat op hun handelsbalans door de export van kolen en biomassaproducten: hout, palmolie. Indonesië is een van de grootste kolenexporteurs van de wereld. Het land exporteert in feite klimaatverandering en kan moeilijk uit die situatie ontsnappen. Er is maar één manier om daar uit te komen: een lokale, duurzame maakeconomie opbouwen die banen oplevert en waarde ín het land toevoegt. Rijke landen kunnen daarin helpen door kennisoverdracht en capaciteitsopbouw van duurzame technologie.’

In de samenvatting van jouw hoofdstuk in het IPCC Special Report staat: ‘To strengthen the global response, almost all countries would need to significantly raise their level of ambition.’ Ben je daarin nog optimistisch?

‘Ik zeg eigenlijk nooit dat ik optimistisch ben, want er gaan nog heel veel dingen niet goed. Maar ik ben wel hoopvol. Dat zit ergens tussen pessimistisch en optimistisch in, denk ik. Het betekent in elk geval dat je niet achterover kunt leunen, maar dat je wel denkt dat je de toekomst nog kunt veranderen. Het kán nog, we kunnen zelfs 1,5 °C opwarming nog voorkomen. Dat geloof ik echt.’

‘Het kán nog’ is iets anders dan denken dat het ook gaat gebeuren. We moeten met onze uitstoot tientallen procenten blijvend omlaag in de komende tien jaar. Dat gaan we toch nooit redden?

‘Dat wordt heel moeilijk, ja. Maar het kán wel. En er zijn goede tekenen. Kolen zijn bijvoorbeeld veel harder op hun retour dan we hadden voorspeld, en zon en wind groeien veel harder. Qua elektriciteitsvoorziening gaan we echt de goede kant op. Maar aan de andere kant loopt de voedselketen zwaar achter. Daar is te weinig innovatie de goede kant op. Een kwart van de wereldwijde broeikasgasemissies komen door landgebruiksverandering, en 75 % van het wereldwijde landbouwoppervlak is voor vlees en zuivel. Stel dat iedereen zijn vleesconsumptie halveert; dan komt er een enorm potentieel vrij voor natuur en biomassa. Daarmee los je het probleem al een heel eind op.’

CV Heleen de Coninck

2020-heden: hoogleraar innovatie en klimaatverandering TU Eindhoven
2012-heden: universitair hoofddocent duurzaamheid en innovatie, RU Nijmegen
2009: promotie over technology transfer, VU Amsterdam
2001-2012: onderzoeker en programmaleider bij ECN
2000-2001: atmosfeeronderzoeker, Max Planck Institut für Chemie, Mainz
1995-2001: studie scheikunde en milieukunde, RU Nijmegen