Pas als je plastics als petrochemische grondstof gaat zien, kun je duurzaam recyclen. Met het persen van kringloopbloempotjes bouw je geen nieuwe industrie, betoogt Arno van ’t Hoog.
Nederland is gek op plastic verbranden. We gooien het niet in de open haard of allesbrander, want dat is smerig. Nee, we sturen vrijwel al het plastic afval naar de vuilverbranding. Met de restwarmte kun je huizen verwarmen, en dus van het gas af, want de uitstoot ligt zo’n 50 % lager dan die van een cv-ketel. Die groene premie is een reden waarom steeds meer gemeenten – Amsterdam, Rotterdam, Arnhem – investeren in warmtenetten rond afvalverbranding. We importeren zelfs afval: zo’n 1,8 miljard kg. Dat betekent dat bijna een kwart van wat we jaarlijks verstoken vanuit het buitenland komt.
Zo bekeken is plastic gestolde aardolie of kleurrijk hout, want er zit gewoon veel energie in. Als je er wat langer over nadenkt, is deze ontwikkeling te bizar voor woorden. Beleidsmakers hebben de mond vol van een nabije, circulaire toekomst. Tegelijkertijd leggen we met miljoeneninvesteringen wijken voor decennia vast aan verbranding van afval of – een ander debacle in wording – biomassa.
Heterogeen menggranulaat
Van het gas af met afval levert misschien kortetermijnsucces met emissiereducties, maar het stimuleert vooral een technologieval. Burgers, gemeenten en geprivatiseerde afvalbedrijven zijn in 2035 afhankelijk van techniek uit het Stenen Tijdperk, terwijl huishoudens eigenlijk over moeten op zonnecellen, waterstof, wind en warmtepompen. De verbrandingsoven was ooit goed om vuilnisbelten uit te bannen, maar nu moeten we er vanaf, liefst voor 2040.
Waar moeten we dan heen met die berg plastic afval? Laten we in ieder geval niet doormodderen met inzamelen, nascheiden, wassen en verkruimelen van verpakkingen tot granulaat. Dat levert kwalitatief matig materiaal, waarmee je geen nieuwe voedselverpakkingen kunt maken. Bloempotten en vuilniszakken lukt wel, of een zwarte huishoud- emmer, maar het merendeel van het recyclaat is zelfs daarvoor niet geschikt.
‘De bulk is na recycling nooit op prijs en kwaliteit concurrerend’
Dat is het hardnekkige innovatieprobleem: de bulk benadert na recycling nooit de nieuwstaat, en kan dus op prijs en kwaliteit niet concurreren met maagdelijke polymeergrondstof. Recyclen van PET-frisdrankflessen is wat dat betreft echt een grote uitzondering.
We moeten van het idee af dat plastic recyclen zoiets is als het inzamelen van glas en blik. Verpakkingen van polyethyleen en polypropyleen absorberen teveel vieze luchtjes en opgeloste stoffen. Het materiaal is bovendien erg heterogeen door combinaties van polymeersoorten en kleurstoffen. Uiteindelijk krijg je na recycling een menggranulaat met de geur van een afvalemmer.
Slimmer recyclen is de oplossing. De chemie biedt inmiddels allerlei technologieën om de bulk van het gemengde plasticafval te verwerken via syngas en pyrolyseolie, al dan niet in een combinatie met katalyse. Dat soort processen sluiten naadloos aan op de petrochemische infrastructuur. Je kunt de output bovendien afstemmen op de markt: aromaten, propeen, etheen, methanol.
Logisch
Het ontbreekt vooral aan een samenhangende overheidsvisie, afvalsubsidies en belastingvoordelen die het voor alle partijen de komende vijftien jaar logisch maken dat ze vooral in chemische richting moeten investeren. De overheid moet deze recyclemarkt creëren, en dat lukt niet met demonstratieprojecten en innovatievouchers van een halve ton.
Als je plastic afval ziet als een petrochemische bulkgrondstof, dan heeft Nederland de academische kennis, afvalscheiders en chemische bedrijven om een nieuwe industrie te bouwen. Er zit dan zelfs handel in import van afvalplastic. Dat levert veel meer hoogwaardige innovatie en werkgelegenheid dan kringloopbloempotjes persen of van het gas af via plasticverbranding.
Nog geen opmerkingen