Jacques Noordermeer, emeritus hoogleraar elastomer technology and engineering aan de Universiteit Twente, stelt de ophef over rubbergranulaat verwerkt in kunstgrasvelden in chemisch perspectief.

Een uitzending van Zembla eind vorig jaar over vermeende gezondheidsrisico’s van kunstgrasvelden schrikte Nederland op. Het ging om velden ingestrooid met gemalen autobanden, oftewel infill (zie ook het redactioneel van C2W 21 2016 en Chemie actueel in C2W 4 2017). Daarop deed het RIVM in opdracht van het ministerie van VWS onderzoek. Het rapport Beoor­deling gezondheidsrisico’s door sporten op kunstgrasvelden met rubbergranulaat suste de opschudding enigszins. Het is desalniettemin de moeite waard om de materie nog eens vanuit een meer chemisch perspectief te belichten.

 

Strengere regels

De geschiedenis gaat terug naar 1994, toen Zweedse onderzoekers aankaartten dat de in bandenrubber toegepaste extender-olie DAE (distillate aromatic extract) hoge gehaltes potentieel carcinogene polyaromatische koolwaterstoffen (PAK’s) bevatte. Daarop zetten de Europese banden-, rubber- en olieproducenten geza­menlijk in op de omschakeling naar laag PAK-houdende oliën; treated distillate aromatic extract (TDAE) en mild extraction solvate (MES). Dat was een omvangrijke operatie doordat de gewenste oliefracties beperkt beschikbaar waren en vrijwel alle bandtypes opnieuw moesten worden ontwikkeld.

Rond 2002 gingen producenten wereldwijd steeds vaker gemalen autobanden voor kunstvoetbalvelden gebruiken. Infill tussen synthetisch gras zorgt voor de gewenste demping en voorkomt brandwonden bij slidings. Er zijn sindsdien wereldwijd veel – alleen in de VS al meer dan honderd – onderzoeken gedaan naar de mogelijke gezondheidsrisico’s van bandengranulaat. En er is nooit een causaal verband vastgesteld met het ontwikkelen van leukemie of lymfeklierkanker.

Bandenrubber bestaat uit veel componenten, waarvan het elastomeer ongeveer 50 % en de olie ongeveer 5% vertegenwoordigen. Binnen de REACH-definitie wordt het daarom aan­geduid als ‘mengsel’. Sinds 2008 geldt een norm van maximaal 100 mg/kg van het mengsel voor benzo(a)pyreen en dibenzo(a,h)antraceen samen, en 1.000 mg/kg voor de andere zes geoormerkte PAK’s. Daar viel infill met nog de oude DAE-olie zeer ruim binnen.

Eind 2015 voerde de EU een nieuwe norm in voor rubberen ‘artikelen’ waarmee consumenten langdurig in contact komen via de huid of de mondholte. Denk aan speelgoed, fietshandvatten, tennisrackets, horlogebandjes en kleding. Daarvoor is een norm gesteld van maximaal 1 mg van de acht carcinogene PAK’s per kg artikel. Voor kinderspeelgoed geldt 0,5 mg/kg. Daar komt infill met DAE-olie in beperkte mate bovenuit. De reden dat rubber met DAE-olie nog wordt gebruikt, is dat er onvoldoende banden met nieuwe olie zijn afgedankt om aan de vraag te voldoen.

 

Voor zijn beurt

Vorig jaar voerde ook het ECHA een onderzoek uit naar aanleiding van de vraag of er een aangepaste norm nodig is voor voetbalvelden met infill. Evenals het RIVM vond dit agentschap een kankerrisico van 10-5 -10-6 voor een persoon die levenslang speelt op infill-voetbalvelden, een verwaarloosbaar klein risico. Kortom, Zembla heeft bepaald voor zijn beurt gepraat.

Bovenstaande tekst is een samenvatting van een uitgebreide uitleg die wij van Jacques Noordermeer mochten ontvangen. Klik hier om de volledige tekst te downloaden.

Extra documenten

Klik op de link om deze bestanden te downloaden en te bekijken