Meten is weten! Het is een misleidende slagzin, vaak toegeschreven aan de Leidse Nobelprijswinnaar Heike Kamerlingh Onnes.
De ontdekker van de supergeleiding suggereerde in zijn oratie in 1882 om boven de ingang van elk natuurkundig laboratorium een bordje te hangen: ‘Door meten tot weten’. Dat klinkt meteen heel wat genuanceerder dan de gelijkstelling van het een aan het ander. Na het doen van metingen zouden we, als we mazzel hebben, eventueel ooit tot kennis kunnen komen. ‘Meten is weten’ daarentegen is typisch de slogan van beleidsmakers en algoritmeboeren die mensen op basis van zinloze cijfers wegzetten als potentiële fraudeurs, mentaal afwijkende individuen, behorend tot risicogroepen en andere categorieën die een leven kunnen vergallen.
Even onzinnig als ‘meten is weten’ is de slagzin ‘weten is willen’. Toegegeven, het is een onbestaande slagzin, maar hij is wel van toepassing op een argumentatiewijze die nogal in zwang is. Zo las ik onlangs het betoog van Tim Bleeker, een Utrechtse promovendus milieuaansprakelijkheid die van leer trok tegen Volkskrant-columnist Martin Sommer. Sommer had kritiek geuit op het besluit van de Hoge Raad om het klimaatbevel van Urgenda te bekrachtigen. ‘Ik vraag mij af waar de klimaatrechtszaakfobie van Sommer vandaan komt’, schrijft Bleeker. ‘Is hij een klimaatontkenner?’ De wetenschap laat er immers geen twijfel over bestaan: de mens veroorzaakt de opwarming van het klimaat, met zeespiegelstijging en andere gevaren als gevolg. Dat klopt, maar zijn redeneerwijze is een tenenkrommend voorbeeld van ‘weten is willen’: wie tegen bepaald beleid is, is tegen de wetenschappelijke status quo. Anders gezegd: als je weet wat ik weet, moet je ook willen wat ik wil. Een drogreden waar je u tegen zegt.
De ‘weten is willen’-redenatie vertroebelt niet alleen de discussies over klimaatmaatregelen. Rabiate tegenstanders van het vrouwenquotum roepen graag dat de wetenschap nu eenmaal aantoont dat vrouwen verschillen van mannen. Waarop voorstanders vaak betogen dat onderzoek juist laat zien dat die fundamentele verschillen ontbreken. Beide groepen maken helaas dezelfde fout: wat de wetenschap ook zegt over mannen en vrouwen, ze doet geen uitspraak over de wenselijkheid van voortrekbeleid.
De ‘weten is willen’-redenatie kan de wetenschap onbedoeld in diskrediet brengen. Het is daarom in het belang van de wetenschap om een lijn te trekken tussen het feitelijke en het moreel raadzame. Meten kan, onder bepaalde voorwaarden, leiden tot allerlei soorten kennis. En kennis kan weer leiden tot verschillende beleidsmaatregelen. Maar of die maatregelen wenselijk zijn, is geen zaak van de wetenschap.
Nog geen opmerkingen