Door elkaar gemakzuchtig na te praten, kun je zomaar denken dat er (weer) een crisis is uitgebroken. Voor de vermeende vertrouwenscrisis tussen burger en wetenschappers blijkt de realiteit, zoals wel vaker, net weer anders te liggen, ziet hoofdredacteur Esther Thole. 

Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Een prachtig spreekwoord uit tijden waarin een paard nog de belichaming van het allersnelste was. Hoewel dit edele dier ondertussen wat snelheid betreft aan alle kanten is voorbijgestreefd door mechanische en digitale technologie, staat de uitdrukking nog fier overeind. Ook nu we, naar het schijnt, worden overspoeld door een alomvattend gebrek aan vertrouwen op werkelijk alle fronten.

Of het nou gaat om de overheid, ondernemers, social media, banken, klimaatactivisten, Big Tech, publieke omroep, populisten, de elite (wie dat ook moge zijn), multinationals, boeren, de EU, vluchtelingen, het volk (zie: elite), politici en ‘de burger’, overal lijkt iedereen het vertrouwen in ‘de ander’ kwijt. Om in de tijdsgeest te blijven: we zitten in een vertrouwenscrisis. En voor het modieuze fenomeen ‘crisis’ geldt het voet-paard gezegde precies andersom. Een crisis uitroepen is een koud kunstje, maar ‘m bestrijden is een taaie klus.

Zodra het ’narratief’ het wint van de feitelijke situatie, kan zo’n gefabuleerde crisis zomaar leiden tot reële (en niet per se gewenste) gevolgen. Bijvoorbeeld dat het vertrouwen daadwerkelijk (nog verder) afneemt, zonder dat daar steekhoudende redenen voor zijn. En is dat vertrouwen eenmaal weg, tja, dan weten we dat het op z’n best stapvoets terugkomt.

‘Voor het modieuze fenomeen crisis geldt het voet-paard gezegde precies andersom’ 

Viktoria Cologna (Harvard/ETH Zürich) richtte zich, samen met een omvangrijk internationaal consortium, op een specifieke vertrouwenscrisis, namelijk die tussen burgers en wetenschappers. In 68 landen werden bijna 72.000 mensen gevraagd om hun vertrouwen in wetenschappers aan te geven op vier kenmerken: competentie, openheid, welwillendheid en integriteit. Tegelijkertijd verzamelden de onderzoekers van de respondenten persoonlijke gegevens zoals leeftijd, gender, opleidingsniveau, religieuze overtuiging en politieke oriëntatie.

Uit hun rapportage in Nature Human Behaviour valt niet te concluderen dat er sprake is van een wereldwijde, alomvattende, diepe vertrouwenscrisis. Integendeel, volgens het gros van de respondenten scoren wetenschappers op de vier eerdergenoemde kenmerken een ruime voldoende. En ook de minderheid die lagere scores geeft, heeft over het algemeen wel vertrouwen in wetenschappelijke methoden om tot de meest betrouwbare inzichten te komen.

Nog interessanter vond ik het ontbreken van duidelijke relaties tussen aangegeven scores en geografische regio of persoonlijke kenmerken. Welvaartsniveau, opleiding, leeftijd of religieuze overtuiging blijken geen goede voorspeller voor de mate van vertrouwen. Veel meer voorspellend voor een laag vertrouwen zijn volgens deze studie onder meer een conservatieve politieke oriëntatie en vatbaarheid voor populistische argumenten (gezond verstand van het volk vs. elitaire academici).

Dat mag dan voor een minderheid van de respondenten gelden, Cologna en collega’s wijzen erop dat een vocale minderheid wel de toepassing van wetenschappelijke inzichten in beleidsvorming kan beïnvloeden en daarom serieuze aandacht verdient. Oprecht luisteren naar wat burgers van wetenschappers verwachten is daarbij cruciaal. Voetje voor voetje op weg naar dat vertrouwen. Wat in ieder geval niet helpt is blijven papegaaien dat er een enorme vertrouwenscrisis zou zijn.