De scheefgroei tussen werk en privé in de wetenschap noopt tot maatregelen

De werkdruk onder universitair docenten en professoren is hoog. Dat wordt voor deels veroorzaakt door de noodzaak tot subsidieaanvragen. Tijd voor een andere wetenschapsfinanciering, vindt Steven Verhelst.

‘Goed kerstverlof gehad?’ vroeg ik begin januari aan een collega, ook associate professor aan de KU Leuven. ‘Ja, ik heb een subsidieaanvraag geschreven.’ ‘Ik ook,’ biechtte ik op.

Bijna elke dag van de twee weken kerstverlof was ik rond half zes opgestaan – noodgedwongen weliswaar, om mijn zoon een fles melk te geven. Maar in plaats van daarna terug in bed te kruipen bij mijn vrouw, sloeg ik mijn laptop open. Want in de week na de kerst­vakantie was de eerste deadline voor een subsidieaanvraag.

Het zal wel aan ons liggen, dachten die collega en ik. Wij moeten nog hogerop. Maar hoe lang zou dit nog doorgaan? Helaas leerde een rondvraag bij oudere collega’s dat ook zij tijdens de feestdagen druk bezig waren geweest.

Op 20 januari 2020 verscheen er een rapport over structureel overwerk aan Nederlandse universiteiten. ‘Overwerk’ – persoonlijk heb ik mijn functie als wetenschapper zelden als werk beschouwd. Ik bén wetenschapper, het is mijn natuur, mijn identiteit. Maar ik wil ook vader zijn, literatuurliefhebber, schrijver, filmfan, hardloper, pokerspeler, moleculair gastronoom en levensgenieter.

Zowel succes als het gebrek eraan leiden tot stress

Sinds 2016 is mijn laboratorium betrokken bij acht tot tien subsidieaanvragen per jaar. Dat lijkt veel, maar gezien de geringe slaagpercentages van 10 tot 20 % is het eerder realistisch. In Las Vegas leerde ik het woord winstverwachting, in mijn rol als wetenschapper pas ik het toe.

Soms krijg je meer subsidies dan je nodig hebt en soms minder. Als gevolg fluctueert de grootte van sommige academische laboratoria als de gemoedstoestand van een manisch-depressieve patiënt. Succes zorgt voor een hogere werkdruk bij de professor die al die promovendi moet begeleiden, terwijl gebrek aan succes ook leidt tot stress, want tenure track-beslissingen hangen deels af van grant acquisition. Kortom: het is zelden goed.

Het is niet alleen moeilijk om te voorspellen of je zelf een subsidie zal krijgen, ook voor peer-reviewers is het volgens recent onderzoek lastig om in te schatten welke voorstellen succesvolle resultaten zullen geven. Daar komt bij dat meer tijd besteden aan een onderzoeksvoorstel de kans op succes niet groter maakt. Je zou kunnen concluderen dat je maar beter heel veel aanvragen kunt schrijven zonder daar veel tijd in te steken. Maar met meer binnenkomende aanvragen dalen de kansen op succes ook weer. Sommige wetenschappers beweren zelfs dat het subsidiesysteem met lage slaagkans wetenschappelijke vooruitgang in de weg staat.

De wetenschapsfinanciering moet drastisch worden herzien, zoveel is duidelijk. In Duitsland is de situatie iets anders. Daar krijg je als W2 (associate) of W3 (full) professor één, twee, vier of soms nog meer posities voor PhD-studenten of technisch personeel. Niet als start-up bij aanstelling, maar als core funding, voor de rest van je carrière. Een substantiële eerste geldstroom die in Nederland al tientallen jaren is afgeschaft.

Ik stel een soortgelijk systeem van basisfinanciering voor, ook in Nederland en België, ten koste van de tweede geldstroom. Iedere professor krijgt standaard een aantal medewerkers: twee voor assistant, drie voor associate en vier voor full professors, met eventueel een bonuspromovendus bij uitzonderlijke prestaties. Dan heeft mijn laboratorium een stabiele grootte, schrijf ik misschien nog maar één subsidieaanvraag per jaar, kan ik de vrijkomende tijd besteden aan onderwijs en onderzoek, en daarnaast nog een beetje van het leven genieten.

Steven Verhelst promoveerde in Leiden en begon zijn onafhankelijke academische carrière aan de Technische Universität München; momenteel is hij professor chemische biologie aan de KU Leuven.

Onderwerpen