Er heerst een richtingenstrijd in de Neerlandistiek en ik was er getuige van.
‘Hier gaat ze echt te ver’, mopperde onderzoeker P. in een mailbericht. ‘Met haar mening laat ze vooral haar onkunde blijken.’ Zijn ergernis betrof uitspraken, in mijn artikel, van onderzoeker E. die haar scepsis — om niet te zeggen misprijzen — over P’s onderzoek naar de leesvaardigheid van leerlingen niet onder stoelen of banken stak.
Het conflict tussen de twee draaide om de manier waarop elk van hen de werkelijkheid bestudeert. Onderzoeker P. doet dat op empirische wijze, met experimenten en metingen waar harde, getalsmatige scores uitrollen. Instructiemethode X leidt tot leestoetsresultaten Y. Gewapend met tabellen en statistische berekeningen kan P. claimen dat de hogere toetsresultaten het gevolg zijn van zijn instructiemethode — en niet van stom toeval, of een net wat enthousiastere docent.
Onderzoeker E, op haar beurt, probeert de werkelijkheid te doorgronden door letterkundige geschiedenis te bestuderen. Ze trekt vergelijkingen met vroeger en met situaties elders op de wereld en gebruikt verder haar gezonde verstand. Nogal een boterzachte onderzoeksmethode natuurlijk. Althans, in de ogen van P.
‘Als u een achtergrond heeft in de bètawetenschappen, voelt u wellicht meer affiniteit met onderzoeker P.’
Als u een achtergrond heeft in de bètawetenschappen, voelt u wellicht meer affiniteit met onderzoeker P. Want wat heeft iemand die wars is van harde cijfers en empirische experimenten te zoeken op een universiteit? Heeft u, zoals ik, antropologie gestudeerd, dan zult u eerder gniffelen. Ik herinner me nog goed dat ik samen met sociologiestudenten in de collegezaal zat. De sociologen keken stilletjes op ons neer en achter hun rug om deden wij precies hetzelfde. Zij zochten naar ‘harde feiten’ en statistisch aantoonbare patronen. Maar alle statistiek ten spijt blijft menselijk gedrag toch behoorlijk ongrijpbaar. Wij stonden een ‘kwalitatieve onderzoeksmethode’ voor. Dat kwam neer op eindeloos culturele rituelen observeren en beschrijven, maar bar weinig kunnen claimen. Stonden sociologen al laag in de pikorde van de wetenschap, wij antropologen bungelden daar nog ver onder.
De empirici in het onderzoek naar leesonderwijs kunnen bogen op zo’n drie decennia aan onderzoekspublicaties. Bijna alle onderzochte onderwijsmethodes ‘werken’, staat daarin te lezen. Hun critici wijzen op de resultaten in de praktijk: een kwart van de Nederlandse jongeren leest inmiddels zo slecht, dat ze zich niet kunnen redden in de maatschappij.
‘Laat leerlingen gewoon weer meer boeken lezen, net als vroeger’, roept E. daarom steeds harder. ‘Stop met al die testen. Dan kunnen ze aan het eind ook goed lezen, al is dat niet na een paar lessen aantoonbaar.’
Toegegeven, een boterzachte theorie, maar misschien schuilt er toch enige waarheid in.
Nog geen opmerkingen