Bieneke Janssen dacht dat onderzoek niks voor haar was, maar zit inmiddels al twee jaar in de VS voor haar postdoc.

Als masterstudent blijkt het vaak lastig om keuzes te maken. Zo ondervond ook Bieneke Janssen (33), die de master drug innovation volgde aan de Universiteit Utrecht. ‘Ik dacht altijd dat promoveren niks voor mij zou zijn, dat ik het niet zou kunnen. Maar gelukkig ontdekte ik via mijn stage dat ik onderzoek eigenlijk heel leuk vind.’

‘Ik was bang dat de druk hier heel hoog zou zijn, maar dat valt reuze mee’

Die stage liep Janssen bij de radiochemiegroep van Bert Windhorst aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waar ze uiteindelijk ook promoveerde. ‘We wilden weten hoe de onstekingsreactie in de hersenen bij ziektes verloopt’, vertelt Janssen. ‘We ontwikkelden radioactief gelabelde verbindingen, waarmee we verschillende receptoren in beeld konden brengen met Positron Emissie Tomografie, oftewel een PET-scan.’ Vooral de multidisciplinariteit van het onderzoek sprak Janssen aan. ‘Je zag echt hoe anderen je resultaten verder gebruikten.’

Na haar promotie zocht Janssen een postdoc. ‘Ik heb simpelweg hoogleraren uit mijn vakgebied in verschillende Engels­talige landen gemaild’, zegt ze. ‘Uiteindelijk had de radiologiegroep van Robert Mach van de University of Pennsylvania een plekje voor me.’ En dus zit ze al meer dan twee jaar in de VS. ‘Ik was bang dat de druk hier heel hoog zou zijn en je hier superlange werkdagen moest maken, maar dat valt gelukkig reuze mee. Het is vergelijkbaar met Nederland.’

Aanknopingspunten

Janssen probeert nu met PET het zogenoemde α-Synuclein-aggregaat zichtbaar te maken. Dit eiwitcluster is betrokken bij onder meer Par­kin­son. De locatie van het aggregaat kan artsen helpen diagnosticeren, omdat op elkaar lijkende ziektes vaak op andere plekken in de hersenen beginnen. ‘Het probleem is dat patiënten met α-Synuclein-ophoping vaak ook nog andere eiwitclusters in hun hersenen hebben zitten. We zoeken dus naar een molecuul dat specifiek bindt aan α-Synuclein. Maar die aggregaten lijken veel op elkaar, dat maakt het heel lastig.’

Om toch een oplossing te vinden, gebruiken Janssen en haar collega’s verschillende aanpakken. ‘We doen bio-assays om geschikte aanknopingspunten te vinden, en werken daarnaast steeds meer met computermodellen. Daarbij ben ik zelf ook betrokken, en zo leer ik naast de radiochemie steeds meer technieken.’ De brede aanpak gaat volgens Janssen op termijn zeker wat opleveren. ‘We hebben al wat eerste voorzichtige aanknopingspunten. Ik hoop dat we binnen tien jaar toch zeker wel vooruitgang hebben gemaakt.’ En daarbij zou ze heel graag zelf ook betrokken zijn. ‘Ik ben nog niet klaar op het lab, en wil verder onderzoek doen. ‘Ik zou ook wel naar Neder­land willen, terug naar familie en vrienden, maar iets vinden in de academische wereld kan een uitdaging zijn.’